ECLI:NL:RBDHA:2025:9457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.16147 en AWB25/10052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel in asielzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025, behandeld door de enkelvoudige kamer, zijn twee beroepen van eiser, een Nigeriaanse asielzoeker, aan de orde. Het eerste beroep is gericht tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa) van 30 maart 2025, waarin eiser werd geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. Het tweede beroep betreft een vrijheidsbeperkende maatregel die door de minister van Asiel en Migratie is opgelegd op dezelfde datum. De rechtbank heeft de beroepen op 23 mei 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het COa en de minister.

De rechtbank oordeelt dat het COa het incident, waarbij eiser betrokken was, terecht heeft gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact. Eiser had zich agressief gedragen tijdens een vechtpartij op de opvanglocatie, wat leidde tot fysieke schade aan een COa-medewerker. Echter, de rechtbank concludeert dat de impact van het incident niet zo ernstig was dat een HTL-plaatsing de enige passende reactie was. De rechtbank vernietigt het plaatsingsbesluit en heft de vrijheidsbeperkende maatregel op, omdat het COa niet voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van het geval. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500,00 voor de onterecht opgelegde vrijheidsbeperking en de proceskosten worden voor de helft vergoed door het COa en de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.16147 en AWB25/10052

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 30 maart 2025. In dat besluit heeft het COa besloten om eiser vanaf 30 maart 2025 in een HTL [1] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit. [2] Het tweede beroep van eiser richt zich tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw [3] op te leggen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Ook is een tolk verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten en direct mondeling uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. Uit de verslaglegging van het COa blijkt – kort samengevat – het volgende. Op 28 maart 2025 heeft zich een incident voorgedaan op de locatie Budel Cranendonck. Er was een vechtpartij gaande op het terrein. Een medebewoner stond te zwaaien met een houten stuk richting andere bewoners. Deze bewoner is door COa-medewerkers naar de grond gebracht. Eiser stond hierbij op korte afstand van de medewerkers en weigerde achteruit te gaan. Eiser wilde zich bij navraag niet legitimeren en weigerde mee te werken. Vervolgens werd eiser agressief en begon met zijn armen te zwaaien, te schreeuwen en begon naar de beveiligers te wijzen. Eiser wilde niet meewerken en werd fysiek agressief. Hierbij trok hij aan de armen en kleding van een COa-medewerker. De COa-medewerker besloot daarop eiser naar de grond te brengen. Op dat moment beet eiser in de hand van de COa-medewerker. Hierop werd de politie gebeld en werd hij uiteindelijk door de politie meegenomen. De COa-medewerker is naar het ziekenhuis gegaan voor verwondingen.
3. Het COa heeft het incident gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact. Het gaat volgens het COa om agressie en geweld tegen medewerkers wat heeft geresulteerd in fysieke schade. Het bijten van een medewerker kwalificeert het COa als gedrag met als doel de ander ernstige fysieke schade toe te brengen. Eisers zienswijze is meegenomen in het plaatsingsbesluit en het COa heeft geen reden gezien om af te zien van het opleggen van het plaatsingsbesluit.
Feiten en kwalificatie
4. Eiser voert aan dat hij het niet eens is met de verslaglegging van het COa. Eiser stelt dat hij wel achteruit is gestapt toen u hij gevraagd naar achteren te gaan. Verder stelt eiser dat hij is geduwd door een medewerker van het COa. Eiser stelt dat hij de medewerker heeft gevraagd te stoppen, maar dat de medewerker hem nogmaals duwde. Eiser stelt dat hij alleen aan het kijken was en verder niet was betrokken bij het incident. Hij geeft toe wel te hebben gevraagd waarom hij zijn V-nummer moest geven. Eiser stelt dat hij heeft gezien dat de COa-medewerker een andere vreemdeling sloeg, dat hij vervolgens achteruit is gaan lopen en toen door een medewerker van het COa van achteren op de grond is gelegd. Eiser voert aan dat hij niemand heeft gebeten en alleen heeft gevraagd of ze van hem af konden gaan en hem konden laten gaan. De politie heeft eiser meegenomen maar ze hebben hem laten gaan omdat hij onschuldig was. Hierbij verwijst hij naar een mail van de politie. Eiser betoogt dat meerdere asielzoekers zijn verhaal kunnen bevestigen.
4.1.
Vooropgesteld moet worden dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet is vereist dat de incidenten wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat het incident zich heeft voorgedaan. Dat laatste is hier het geval. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de verslaglegging van het COa. Eiser stelt dat hij niet betrokken was bij het incident, dat hij heeft geluisterd naar de aanwijzingen en dat hij achteruit liep. De enkele stelling is onvoldoende om aannemelijk te maken dat hij de aanwijzingen heeft opgevolgd en achteruit is gelopen, het COa heeft namelijk in haar feitenonderzoek verklaringen van verschillende personen, die aanwezig waren bij het incident, betrokken. Dat er later door de politie geen aangifte is geregistreerd doet niet af aan de verslaglegging van het COa dat eiser een medewerker heeft gebeten. De enkele stelling dat hij dit niet heeft gedaan is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank overweegt tot slot dat de stelling dat meerdere asielzoekers zijn verhaal kunnen bevestigen ook onvoldoende is voor het oordeel dat niet uit kan worden gegaan van de verslaglegging van het COa. Zeker nu de verklaringen van die medebewoners niet zijn overgelegd. Het voorgaande betekent dat de rechtbank er vanuit gaat dat het incident zoals dat hiervoor is samengevat zich heeft voorgedaan. Het COa heeft dit incident terecht aangemerkt als een incident met zeer grote impact.
Plaatsing in de HTL of een lichtere maatregel?
5. Niet in geschil is dat bij een incident met zeer grote impact een HTL-maatregel kan volgen. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat een HTL-maatregel altijd de enige reactie is na een incident met zeer grote impact. Er zal altijd gekeken moeten worden of gelet op alle omstandigheden van het geval een HTL-maatregel in de specifieke situatie passend en geboden is of dat een lichtere maatregel moet worden opgelegd. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen of er sprake is van herhaaldelijk overlastgevend gedrag, het effect van eerdere maatregelen en of het mogelijk is om de bewoner op de eigen locatie te corrigeren of te handhaven. Dat is alleen anders als de impact van het getoonde gedrag dermate ernstig is dat direct voor de HTL-plaatsing wordt gekozen. In het geval van eiser is niet in geschil dat eiser al geruime tijd in de opvang verblijft en dat op dit incident na, zich verder geen incidenten met fysiek of verbaal geweld hebben voorgedaan met eiser. En hoewel het bijten door eiser een incident is met zeer grote impact kan uit het dossier niet de conclusie worden getrokken dat de impact dermate ernstig is geweest dat de enige passende reactie hierop de plaatsing in een HTL is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het COa niet zonder deze belangenafweging heeft kunnen besluiten tot een plaatsing in de HTL. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het plaatsingsbesluit dan ook gegrond is en het besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
6. Gelet op het voorgaande behoeven de overige gronden geen bespreking meer.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
7. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook gegrond moet worden verklaard.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank gaat er wel van uit dat er sprake is van een beperking van de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 1.500,00 (€ 25,- per dag), omdat hij ten onrechte gedurende zestig dagen, namelijk van 30 maart 2025 tot en met 28 mei 2025, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt. De Staat der Nederlanden moet dit bedrag aan eiser vergoeden.
9. Voor het betoog van eiser dat hij recht zou hebben op een hogere schadevergoeding van € 130,- per dag, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
10. De rechtbank ziet verder aanleiding om het COa en de minister ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Conclusie

11. Dat betekent dus dat eiser gelijk krijgt, het plaatsingsbesluit vernietigd wordt en de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;
  • vernietigt het plaatsingsbesluit;
  • beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.500,00;
  • veroordeelt de minister en het COa ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 28 mei 2025 en gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Handhaving- en Toezichtlocatie.
2.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
3.Vreemdelingenwet 2000.