ECLI:NL:RBDHA:2025:9469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.14868
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Jemenitische eiser met vrees voor Houthi's en gedwongen rekrutering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 28 mei 2025, wordt het beroep van een Jemenitische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 12 december 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 24 maart 2025 te horen dat zijn aanvraag ongegrond was verklaard door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als die van de minister aanwezig waren. De eiser stelt dat hij vrees heeft voor de Houthi's, die hem zouden willen rekruteren vanwege de werkzaamheden van zijn broer bij de Amerikaanse ambassade. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de asielmotieven van de eiser niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank concludeert dat de eiser bij terugkeer naar Jemen geen reëel risico loopt op ernstige schade, en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank wijst erop dat de minister niet heeft onderkend dat de situatie in Jemen zodanig is dat de eiser persoonlijk gevaar loopt, en dat de algemene veiligheidssituatie in Jemen niet leidt tot een asielvergunning. De rechtbank bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag en stelt dat de eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14868

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 12 december 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 24 maart 2025 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft eisers verzoek om uitstel van de behandeling van het beroep in verband met een zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over het beleid van de minister/situatie in Jemen en de te verwachten uitspraak, afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Jemenitische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2007. Zijn broer [persoon A] werkte in Jemen bij de Amerikaanse ambassade. Vanwege dat werk werd de broer van eiser gezocht door de Houthi’s. In 2017 is zijn broer vertrokken uit Jemen. Sindsdien worden eiser en zijn familie onder druk gezet door de Houthi’s. De Houthi’s dreigen om eiser en zijn broers mee te nemen om zo zijn broer [persoon A] onder druk te zetten om terug te komen naar Jemen. Bij terugkeer naar Jemen vreest eiser om meegenomen te worden door de Houthi’s en in de gevangenis terecht te komen of door hen te worden vermoord.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
eisers verklaringen over de problemen met de Houthi’s wegens de werkzaamheden van zijn broer voor de Amerikaanse ambassade.
De minister heeft beide asielmotieven geloofwaardig geacht. Op grond hiervan is eiser niet aan te merken als verdragsvluchteling en loopt hij bij terugkeer naar Jemen geen reëel risico op ernstige schade. De algemene veiligheidssituatie geeft ook geen aanleiding om aan te nemen dat eiser in Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade
Vormen de geloofwaardig geachte asielmotieven grond om eiser een asielvergunning te verlenen?
6. Eiser betoogt dat de minister niet heeft onderkend dat hij bij terugkeer persoonlijk heeft te vrezen voor de Houthi’s. Eiser stelt dat hij voldoende heeft onderbouwd dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Houthi’s. Hij heeft in dit verband gewezen op het Algemeen ambtsbericht Jemen [1] waaruit blijkt dat bronnen het zeer aannemelijk achtten dat zowel de internationaal erkende regering, de STC als de defacto Houthi-autoriteiten beschikten over en werkten met lijsten van personen die gesignaleerd zijn. Verder is volgens eiser van belang dat de asielaanvraag van zijn broer [persoon A] is ingewilligd. Ook heeft eiser vertaalde stukken overgelegd van collega’s van zijn broer [persoon A] die ook bij de Amerikaanse ambassade werkten waarbij familieleden door de Houthi’s zijn opgepakt.
Verder betoogt eiser dat de minister niet heeft onderkend dat hij pas toen hij de leeftijd van vijftien jaar bereikte te vrezen heeft gedwongen gerekruteerd te worden door de Houthi’s. Hij heeft in dit verband gewezen op het feit dat hij daarvoor qua leeftijd niet geschikt was gerekruteerd te worden door de Houthi’s. [2] Door zijn jonge leeftijd heeft eiser – na het vertrekt van zijn broers – nog een aantal jaar met zijn ouders in [plaats 1] kunnen wonen. Eiser heeft legaal Jemen kunnen verlaten omdat hij via Aden is gevlogen en in Aden zijn de Houthi’s niet aan de macht. Verder is volgens eiser van belang dat hij bij terugkeer naar Jemen risico loopt door de Houthi’s gedwongen gerekruteerd te worden. Dat eiser voor zijn vertrek uit Jemen niet is meegenomen door de Houthi’s betekent niet dat dit in de toekomst niet zal gebeuren. [3]
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister terecht dat eiser met zijn verklaring en de verwijzing naar algemene bronnen, niet aannemelijk maakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft om meegenomen te worden door de Houthi’s. De minister stelt daarbij terecht dat het asielrelaas van eiser niet wordt getoetst aan de vrees van zijn broer [persoon A] of zijn andere broers. Het is in beginsel aan eiser om op individuele basis aannemelijk te maken dat hij te vrezen heeft voor de Houthi’s. De minister heeft eiser terecht tegengeworpen dat hij geen concrete aanwijzingen aanvoert of documenten overlegt waarmee hij de vrees voor gedwongen rekrutering door de Houthi’s onderbouwt. Ook heeft de minister eiser terecht tegengeworpen dat ondanks dat de problemen zich al sinds 2017 voordoen eiser tot zijn vertrek eind 2022/begin 2023 bij zijn ouders in [plaats 1] heeft kunnen blijven wonen. De minister ziet terecht niet in waarom de Houthi’s eiser niet eerder hebben meegenomen. Verder leidt de rechtbank uit de door eiser aangehaalde algemeen ambtsberichten over Jemen van september 2023 en augustus 2022 niet af dat kinderen die de leeftijd van 15 jaar bereiken risico lopen gedwongen gerekruteerd te worden door de Houthi’s. Uit het ambtsbericht blijkt, en zoals de minister op zitting terecht stelt, dat rekruteren voornamelijk op lokaal niveau gebeurt, waar Houthi-vertegenwoordigers hun activiteiten grotendeels richtten op minderjarige jongens en mannen in de leeftijd van 18 tot 22 jaar. De meeste rekruten waren analfabeet, en afkomstig uit de armste lagen van de bevolking. De minister stelt terecht dat de door eiser omschreven wijzen van rekruteren van jongeren vanaf 15 jaar oud niet volgt uit het ambtsbericht. Hoewel eiser op dit moment past binnen de leeftijdsgroep van 18 tot 22 jaar oude mannen, heeft eiser geen concrete aanwijzingen overgelegd waaruit blijkt dat de Houthi’s specifiek opzoek zijn naar hem en dat hij bij terugkeer naar Jemen voor de Houthi’s te vrezen heeft. Ook is eiser geen analfabeet en is niet gebleken dat hij behoort tot de armste lagen van de bevolking, waardoor hij ook niet tot die groep van mannen behoort waaruit veelal wordt gerekruteerd. Het betoog slaagt niet.
De veiligheidssituatie in Jemen
7. Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij, gelet op de algemene veiligheidssituatie, bij terugkeer naar Jemen geen reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van willekeurig geweld. Hij voert hiertoe aan dat de minister deze veiligheidssituatie onjuist heeft geduid en gewogen. Daarnaast is ook sprake van persoonlijke omstandigheden doordat eiser en zijn broers – door het werk van zijn broer bij de Amerikaanse ambassade – gezocht worden door de Houthi’s. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar zijn zienswijze en op het feit dat de Afdeling in hoger beroep tegen enkele rechtbankuitspraken [4] binnenkort uitspraak zal doen over het beleid van de minister, waarin is bepaald dat het aantal burgerslachtoffers in samenhang met de omvang van het huidige geweldsniveau in Jemen, afgezet tegen de totale omvang van de bevolking, niet zodanig is dat van willekeurig en wijdverbreid geweld kan worden gesproken. De uitspraak van de Afdeling is van belang voor het beroep van eiser op dit punt. Verder wijst eiser nog op het bestaan van lijsten met personen die gesignaleerd zijn. Volgens eiser is geen informatie beschikbaar over uitgeprocedeerde asielzoekers die uit westerse landen terugkeren naar Jemen. Het UNHCR beschikt niet over de daarvoor relevante gegevens. Ook over de specifieke omstandigheden zoals veiligheid of de aard en het motief van het vertrek van terugkerende Jemenieten is geen informatie aangetroffen. Dit is door de minister onvoldoende betrokken in de beoordeling van het risico dat eiser bij terugkeer loopt.
7.1.
Voor zover eiser zijn betoog dat de minister de veiligheidssituatie in Jemen onjuist heeft geduid en meegewogen heeft onderbouwd met een verwijzing naar hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank hier niet verder op in. De minister is in het bestreden besluit al nader ingegaan op deze grond. De enkele verwijzing van eiser naar de zienswijze, zonder in beroep te onderbouwen waarom eiser het niet eens is met de reactie van de minister in het bestreden besluit, kan daardoor niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.
7.2.
Een vreemdeling kan op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Vw 2000 in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Deze bepaling is de omzetting naar nationaal recht van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. [5] De hierin beschreven algemene veiligheidssituatie wordt in de praktijk geduid als ‘een 15c-situatie’.
7.3.
De rechtbank stelt voorop dat op 11 maart 2025 de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, deze zittingsplaats, uitspraak [6] heeft gedaan over de veiligheidssituatie in Jemen. De rechtbank oordeelde dat de minister voor Jemen terecht heeft aangenomen dat zich een ‘minder uitzonderlijke situatie’ voordoet en niet de ‘meest uitzonderlijke situatie’, bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat sinds deze uitspraak de situatie in Jemen is verslechterd of dat hij bij terugkeer naar [plaats 1] in Jemen, waar eisers ouders verblijven, risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De door eiser aangehaalde persoonlijke omstandigheden maken het voorgaande, gezien hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 6.1 overweegt, niet anders.
7.4.
Ten aanzien van het betoog van eiser over het bestaan van lijsten van personen die gesignaleerd zijn, stelt de minister zich terecht op het standpunt dat uit het asielrelaas van eiser is gebleken dat hij op legale wijze Jemen is uitgereisd. Eiser is met het vliegtuig naar [plaats 2] gegaan en zijn paspoort is gecontroleerd. [7] Ook heeft eiser verklaard geen problemen bij zijn uitreis te hebben ondervonden. De minister ziet daarmee terecht niet in waarom eiser bij terugkeer persoonlijk onder de negatieve belangstelling komt te staan. Ook de door eiser overgelegde stukken van collega’s van eisers broer [persoon A] , waarvan de familieleden door de Houthi’s zijn opgepakt, maakt het voorgaande niet anders. Het betoog slaagt niet.
Verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuld-beleid voor AMV
8. Eiser betoogt dat hem ten onrechte ambtshalve geen verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid AMV is verleend. Volgens eiser heeft de minister ondeugdelijk gemotiveerd dat voor eiser adequate opvang in Jemen beschikbaar is. Verblijf bij eisers ouders kan niet worden aangemerkt als adequate opvang gelet op de erbarmelijke leefomstandigheden daar. De enkele stelling dat eiser naar zijn ouders kan terugkeren omdat hij regelmatig contact heeft met zijn ouders is een onvolledige beoordeling van de opvangomstandigheden in Jemen. Uit het beleid volgt dat wanneer een vreemdeling die in het land van herkomst terecht kan bij zijn ouders, niet betekent dat dit verblijf verantwoord is. De minister had hier nader onderzoek naar moeten doen. Tot slot stelt eiser dat een gezonde ontwikkeling voor hem in Jemen niet mogelijk is gelet op de humanitaire nood, eisers leeftijd en eisers persoonlijke situatie.
8.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [8] volgt dat de zorgplicht van ouders voor minderjarige kinderen met zich brengt dat zij er zorg voor dienen te dragen dat op enigerlei wijze opvang voor de betrokken vreemdeling in het land van herkomst aanwezig is. Dit is slechts anders indien de minderjarige vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het op voorhand onmogelijk moet worden geacht dat hij kan rekenen op de zorg van een ouder. De minister mag er in dit geval vanuit gaan dat eiser bij terugkeer naar Jemen door zijn ouders wordt opgevangen. De minister leidt dit terecht af uit het feit dat eiser heeft verklaard dat zijn ouders altijd voor hem hebben gezorgd, [9] zij nog steeds wonen in de woonwijk [naam woonwijk] (in [plaats 1]) waar eiser ook altijd heeft gewoond [10] en eisers verklaring dat hij nog steeds contact heeft met zijn ouders via videobellen en Whatsapp. Ook heeft eiser het telefoonnummer van zijn ouders genoemd. [11] Hierbij heeft de minister de door eiser aangehaalde leefomstandigheden in economische zin terecht niet meegewogen. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemeen Ambtsbericht Jemen van 23 september 2023, p. 51.
2.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar het Algemeen ambtsbericht Jemen van 23 september 2023, p. 36 en 37 en het Algemeen ambtsbericht Jemen van 23 augustus 2022.
3.Eiser verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een uitspraak van deze rechtbank (zp. Groningen) van 18 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6651.
4.Rb. Den Haag (zp. Den Haag) 28 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19859 en Rb. Den Haag (zp. Groningen) 3 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20169.
5.Richtlijn 2011/95/EU.
7.Zie verslag aanmeldgehoor, p. 9.
8.ABRvS 6 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW7803.
9.Zie verslag gehoor aanmeldfase, p. 6.
10.Zie verslag nader gehoor, p. 5 en 16.
11.Zie verslag nader gehoor, p. 15.