In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 28 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’ beoordeeld. Eiser had op 30 januari 2024 aangifte gedaan van mensenhandel, waarna de vreemdelingenpolitie de kennisgeving (Model M55) invulde. De minister van Asiel en Migratie wees de aanvraag af, omdat het Openbaar Ministerie (OM) had besloten geen vervolging in te stellen. De rechtbank oordeelt dat de kennisgeving van de aangifte een aanvraag is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat er bijzondere omstandigheden zijn, omdat de minister de kennisgeving pas na een half jaar ontving. De rechtbank is van oordeel dat de minister had moeten beslissen op basis van de feiten en omstandigheden op het moment van de kennisgeving, te weten 30 januari 2024, en niet op de datum van ontvangst door de minister op 25 juli 2024. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser, waarbij de datum van de kennisgeving als aanvraagdatum wordt aangemerkt. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten van € 1.814.