ECLI:NL:RBDHA:2025:9481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL24.46528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek om medische redenen op basis van artikel 64 Vw 2000

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op medische gronden, ingediend op 17 januari 2024. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 25 maart 2024 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing is op 31 oktober 2024 eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 24 april 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

Eiser, afkomstig uit [plaats], heeft medische problemen waaronder PTSS en een rughernia. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op 21 maart 2024 geadviseerd dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan binnen de indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden, en dat eiser in staat is om te reizen, mits begeleid. Eiser betoogt dat het BMA-advies onvolledig is en dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid ervan, onder andere door een brief van Centrum ’45 van 23 april 2025.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten op basis van het BMA-advies, en dat er geen nieuwe of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven voor een nieuw advies. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, en de afwijzing van de aanvraag voor uitstel van vertrek blijft in stand. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding, maar is vrijgesteld van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van 17 januari 2024 om aan eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 25 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
BMA-advies
3. Eiser is afkomstig uit [plaats] en heeft een aantal medische problemen. Zijn asielaanvraag is in Nederland echter afgewezen. Hij heeft daarom een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op medische gronden (artikel 64 Vw 2000). De minister heeft aan het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd om een advies uit te brengen over de toepassing van artikel 64 Vw. Het BMA heeft op 21 maart 2024 een medisch advies over de gezondheid van eiser en de mogelijkheden van terugkeer uitgebracht.
3.1.
Uit het BMA-advies volgt dat eiser PTSS heeft. Zijn klachten bestaan onder andere uit angsten, slapeloosheid, nachtmerries, herbelevingen en hij heeft een periode stemmen gehoord. Eiser staat onder behandeling van de huisarts en de POH-GGZ. De behandeling bestaat uit gesprekken en medicatietherapie. Ook heeft eiser een rughernia waardoor hij pijnklachten heeft in zijn rug en in zijn benen. Hij is aan zijn hernia geopereerd. Bij het uitblijven van een behandeling voor de PTSS en de rugklachten verwacht de BMA-arts geen medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden. Volgens het BMA-advies is eiser tevens in staat om te reizen. Tijdens de reis is het gelet op eisers angstklachten noodzakelijk dat hij wordt begeleid door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige, die tevens eisers medicatie in beheer kan houden.
Zijn er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het BMA-advies?
4. Eiser betoogt dat het BMA-advies onvolledig is en dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel. De minister heeft te beperkt getoetst door enkel te kijken of er bij uitblijven van een behandeling een medische noodsituatie ontstaat binnen de indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden. Ook heeft de minister ten onrechte geen rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en volgt uit de brief van Centrum ’45 van 23 april 2025 dat bij het uitblijven van de behandeling wél een medische noodsituatie ontstaat.
Toetsingskader aanknopingspunten twijfel BMA-advies
5. Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het, vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling, niet verantwoord is om te reizen. Volgens het beleid dat is neergelegd in paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), kan de minister aan een vreemdeling uitstel van vertrek verlenen als de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen of als er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen.
5.1.
Omdat de beoordeling of iemand medisch niet in staat is om te reizen of dat er sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn, medische kennis vereist, vraagt de minister bij een artikel 64-aanvraag aan het BMA om een medisch advies uit te brengen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van het uitvoeren van zijn bevoegdheden. Als het advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld mag de minister hier in beginsel vanuit gaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies. [2] Het is aan de vreemdeling om aan te tonen dat het BMA-advies niet voldoet aan de vereisten.
Heeft de minister te beperkt getoetst?
6. Eiser betoogt in de eerste plaats dat de minister foutief en te beperkt heeft getoetst. De minister concludeert namelijk ten onrechte dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op medische gronden, omdat het BMA bij het uitblijven van een behandeling geen medische noodsituatie verwacht binnen de indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden. Eiser verwijst naar het arrest van HvJ van 22 november 2022 [3] en betoogt dat als algemeen uitgangspunt geldt dat ook in zaken waar binnen 6 maanden naar verwachting geen medische noodsituatie zal ontstaan toch beoordeeld moet worden of uitstel van vertrek moet worden verleend. Ter zitting heeft eiser nog aanvullend toegelicht dat uit het arrest volgt dat ook verder moet worden gekeken dan 6 maanden of na die tijd sprake zal zijn van een medische noodsituatie als de behandeling uitblijft.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het BMA terecht gekeken of bij het uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie ontstaat binnen de indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden. De minister was niet gehouden om het BMA naar de periode ná de termijn van 6 maanden te laten kijken. Dit volgt ook niet uit het door eiser genoemde arrest van het HvJ van 22 november 2022. De minister heeft ter zitting toegelicht dat de termijn waar het BMA naar kijkt, 3 tot 6 maanden, naar aanleiding van het arrest al is verlengd. Voorafgaand aan het arrest bedroeg de termijn namelijk 3 maanden. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat de jurisprudentie van de Afdeling [4] , deze termijn onderschrijft. Verder heeft de minister ter zitting toegelicht dat uit het BMA-protocol volgt dat het BMA ook kan kijken of ná de indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden sprake is van een medische noodsituatie. In het geval daarvan sprake is zal dat ook in het BMA-advies worden vermeld. In de zaak van eiser is dit in het BMA-advies niet opgenomen. De minister heeft het BMA terecht opdracht gegeven om te kijken of er bij het uitblijven van een medische behandeling een noodsituatie ontstaat binnen de indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de brief van Centrum ’45 een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan het BMA- advies?
7. De dag voorafgaand aan de zitting heeft eiser een brief overgelegd van Centrum ’45 van 23 april 2025. In deze brief wordt tussentijdse informatie verstrekt over de PTSS-behandeling van eiser. Eiser is sinds 25 november 2024 in behandeling bij het psychisch behandelcentrum voor trauma gerelateerde psychopathologie. Hij heeft deelgenomen aan de groepsfase en staat op de wachtlijst voor een individuele traumabehandeling. Ook is er sprake van een farmacotherapeutische behandeling. Eiser gebruikte bij zijn verwijzing quetiapine, amitryptiline en olanzapine 5mg. Vanwege hypersomnie [5] werd de olanzapine gestaakt. Daarna had eiser last van een toename van nachtmerries, herbelevingen en angst. Ook kreeg hij te maken met een toename van suïcidale ideaties. Daarom is de olanzapine herstart met een dosis van 2,5 mg waarna eiser beter kon slapen en de suïcidale ideaties namen af.
7.1
Eiser betoogt dat het BMA-advies gelet op het bovenstaande onvolledig is en dat de brief van Centrum ’45 een concreet aanknopingspunt is om aan het BMA- advies te twijfelen. Ter zitting heeft eiser dit betoog nader toegelicht. Uit de brief blijkt dat de behandeling inmiddels is aangevangen en dat de eerste fase is afgesloten. Ook slikt hij al vijf jaar medicijnen en uit de brief volgt dat bij het staken van de medicatie, en daarmee het staken van de behandeling, direct gevolgen optreden. Er is daarmee sprake van een andere situatie en andere informatie dan ten tijde van het opstellen van het BMA-advies. Ten tijde van het BMA-advies van 21 maart 2024 was er enkel sprake van een eerstelijnsbehandeling bij de huisarts en de POH GGZ. De informatie van 23 april 2025 bevat volgens eiser een concreet aanknopingspunt voor een nieuw BMA-advies omdat hieruit blijkt dat eiser wordt gezien door een psychiater die zich bezighoudt met traumabehandeling en wat de gevolgen zijn van het staken van medicatie.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich ter zitting terecht op het standpunt dat er geen sprake is van nieuwe of veranderde omstandigheden. De brief van Centrum ’45 biedt geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan het BMA-advies van 21 maart 2024 en is daarom ook geen aanleiding om het BMA een nieuw advies uit te laten brengen. De minister stelt zich namelijk terecht op het standpunt dat de psychische problematiek van eiser, zijn PTSS en suïcidale gedachten, reeds zijn betrokken bij het BMA-advies. Eiser stond toen ook al onder behandeling van de huisarts en de POH-GGZ. Dat eiser na het staken van zijn medicatie suïcidale gedachten had is geen nieuwe omstandigheid. Het BMA heeft dergelijke omstandigheden in het advies betrokken en is tot de conclusie gekomen dat ook als een behandeling uitblijft, géén medische noodsituatie zal ontstaan binnen de indicatieve termijn. Verder volgt uit het BMA-advies dat een medisch verpleegkundige meereist naar [plaats] om toe te zien op de inname van eisers medicatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Bieden eisers persoonlijke omstandigheden aanknopingspunten voor twijfel aan het BMA-advies?
8. Eiser betoogt dat er in het BMA-advies ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Het BMA-advies is namelijk alleen gebaseerd op het medisch dossier van eiser, maar er wordt niet ingegaan op zijn persoonlijke omstandigheden en dat het moeilijk voor hem was om (medische) hulp te accepteren. Ook volgt uit informatie van iPractice dat een behandeling van PTSS zo spoedig mogelijk moet worden gestart omdat klachten anders verergeren. Daarnaast kan de omgeving waar eiser verblijft van invloed zijn op zijn klachten, de minister gaat er daarom ten onrechte aan voorbij dat voor de effectiviteit van de behandeling en veilige omgeving nodig is. Verder is de minister niet ingegaan op de feitelijke toegankelijkheid van de benodigde behandeling in [plaats].
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat een veilige behandelomgeving niet relevant is voor de vaststelling of aan eiser uitstel van vertrek moet worden verleend op medische gronden. Het BMA stelt namelijk vast dat bij het uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden zal ontstaan. De informatie van iPractice waarin wordt omschreven wat er gebeurt als je PTSS onbehandeld laat en wat PTSS erger maakt, maken dit niet anders. Het gaat namelijk om algemene informatie die niet is toegespitst op eiser. Of het uitblijven van een behandeling voor een verergering van klachten zorgt valt buiten het toetsingskader. De rechtbank heeft hiervoor onder 6.1 al overwogen dat de minister het BMA terecht heeft gevraagd om alleen te kijken of er bij het uitblijven van een behandeling een noodsituatie ontstaat binnen de indicatieve termijn.
Daarbij komt dat op pagina 22 van het BMA-protocol 2023 is opgenomen dat een gevoel van (on)veiligheid in hoge mate subjectief is waardoor de BMA-arts hier geen advies over kan geven. Ook kan medisch gezien niet worden voorspeld hoe (veilig) iemand zich voelt na terugkeer, waardoor de gevolgen van de terugkeer naar [plaats] niet voorspeld kunnen worden. Verder is het niet zo dat iemand niet in een land kan verblijven waar een trauma is ontstaan. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van het regionaal tuchtcollege over een veilige behandelomgeving slaagt bij een gebrek aan nadere onderbouwing en motivering evenmin. In de eerste plaats is deze uitspraak namelijk niet relevant omdat gelet op het bovenstaande een veilige behandelomgeving niet van belang is voor de vraag of sprake is van een noodsituatie binnen de indicatieve termijn. Daar komt bij dat het gaat om een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege dat vervolgens door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in de uitspraak van 10 februari 2011 niet is gevolgd.
De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat de toegankelijkheid van de behandeling in [plaats] er niet toe doet, omdat er geen medische noodsituatie wordt verwacht binnen de indicatieve termijn in het geval de behandeling uitblijft. De beroepsgrond slaagt niet.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het BMA-advies van 21 maart 2024. De minister mocht bij de besluitvorming dan ook uitgaan van de juistheid van het advies.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor uitstel van vertrek om medische redenen in stand blijft. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Hij is vrijgesteld van de betaling van griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als minister.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS van 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826.
3.HvJ van 22 november 2022, ECLI:EU:C:2022:913.
4.Vergelijk ABRvS van 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4789.
5.Bij hypersomnie is er sprake van dagelijks terugkerende perioden van overmatige slaperigheid.