ECLI:NL:RBDHA:2025:9493
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag van eiser met Eritrese nationaliteit, op grond van interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 mei 2025, wordt de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser, een Eritrese nationaliteit, behandeld. Eiser had op 20 februari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag op 24 april 2025 niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser en komt tot de conclusie dat de niet-ontvankelijk verklaring in stand kan blijven. De rechtbank stelt vast dat de minister ervan mocht uitgaan dat eiser een verblijfsstatus heeft in Duitsland en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser betoogt dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de rechten die bij deze status horen, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om dit te onderbouwen.
De rechtbank behandelt de argumenten van eiser en concludeert dat de minister terecht heeft aangenomen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft geen objectieve bewijsstukken overgelegd die aantonen dat zijn situatie structureel of uitzichtloos is. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om concrete aanwijzingen te leveren dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank komt tot de conclusie dat de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.