ECLI:NL:RBDHA:2025:9517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag van een Oekraïense nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres, een Oekraïense vrouw, tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres heeft op 12 februari 2025 een asielaanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Eiseres was niet aanwezig, maar er was een tolk aanwezig.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij onder de Richtlijn tijdelijke bescherming valt en heeft geen aanvraag voor bescherming op grond van deze richtlijn ingediend. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk, wat betekent dat de minister ervan uit mag gaan dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd dat er sprake is van systematische tekortkomingen in het Franse asiel- en opvangsysteem.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gezin vormt met de persoon met wie zij beweert een relatie te hebben. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter I. Helmich en is openbaar gemaakt op 22 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19618
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] ,V-nummer: [V-nummer] , eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ,
V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra), en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. J. Visscher).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres stelt van Oekraïense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Als tolk is verschenen I. Weide. Eiseres was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Richtlijn tijdelijke bescherming
5. Eiseres stelt dat de Dublinverordening ten onrechte is toegepast en dat ten onrechte een overdrachtsbesluit is genomen. Hiertoe voert eiseres aan dat zij de Oekraïense nationaliteit heeft en voldoet aan de voorwaarden van de Richtlijn tijdelijke bescherming (hierna: richtlijn).
6. Eiseres heeft op 12 februari 2025 een asielaanvraag in [plaats] heeft gedaan. Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat hij niet weet of eiseres ook een aanvraag voor de richtlijn bij de gemeente heeft gedaan. De minister heeft ter zitting in zijn interne systemen vastgesteld dat eiseres tot op heden geen aanvraag voor bescherming op grond van de richtlijn heeft gedaan. Hierop heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat er een doorwijsplicht op de minister rust. Veel vreemdelingen weten niet hoe de procedures in Nederland werken. De minister had op het moment van eiseres haar asielaanvraag moeten opmerken dat zij eventueel onder de richtlijn zou vallen en haar naar de gemeente moeten sturen voor een aanvraag, aldus de gemachtigde van eiseres. Verder heeft de gemachtigde van eiseres een beroep gedaan op een arrest van het Hof van Justitie van de EU (HvJ) van 27 februari 20252.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiseres heeft zich niet gemeld bij de gemeente om een aanvraag voor bescherming op grond van de richtlijn te doen. Uit de richtlijn, het uitvoeringsbesluit van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022,3 WI 2022/17 en het arrest van het HvJ volgt niet dat de minister eiseres had moeten doorverwijzen naar de gemeente om een aanvraag voor bescherming op grond van de richtlijn te doen. De minister heeft tijdens de zitting terecht gesteld dat eiseres geen aanvraag voor bescherming op grond van de richtlijn heeft gedaan en ook heeft de minister desgevraagd gezegd dat er op dit moment onvoldoende informatie in het dossier zit om te beoordelen of eiseres onder de richtlijn zou vallen. Verder heeft de minister tijdens de zitting terecht opgemerkt dat eiseres zich alsnog tot de gemeente kan wenden als zij meent dat zij onder de richtlijn valt. Ook kan zij desgewenst haar asielaanvraag intrekken. In wat eiseres naar voren heeft gebracht bestaat geen aanleiding om te oordelen dat de minister de aanvraag van eiseres had moeten opvatten als een aanvraag voor bescherming op grond van de richtlijn of haar had moeten doorverwijzen naar de gemeente om een dergelijke aanvraag te kunnen doen. De minister heeft de aanvraag van eiseres dan ook terecht aangemerkt als een asielaanvraag en is terecht overgegaan tot het beoordelen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

8. Eiseres stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Hiertoe voert eiseres aan dat ten aanzien van Frankrijk sprake is van systematische tekortkomingen. Er is geen toegang tot opvang en beroepsinstanties om te klagen. Eiseres verwijst hierbij naar het AIDA-rapport, update 2021. Verder verwijst eiseres naar twee uitspraken van het EHRM van 30 maart 20224 respectievelijk 30 augustus 20225, waarin het EHRM heeft geoordeeld dat Frankrijk artikel 3 van het EVRM heeft geschonden.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 ECLI:EU:C:2025:133.
3 Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382.
4 47995/20.
9. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid - voor Dublinclaimanten - ten aanzien van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraken van 30 augustus 20246 en 3 oktober 20247 bevestigd. Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen tegenover eiseres zal nakomen en dat de behandeling van eiseres in Frankrijk niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan zij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk overleggen of verklaringen afleggen over haar eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiseres aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
10. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraken dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er ten aanzien van Frankrijk sprake is van structurele, ernstige opvangproblemen. De Afdeling heeft geoordeeld dat het AIDA-rapport over Frankrijk, update 2023 geen wezenlijk ander beeld van de opvang van asielzoekers schetst dan al eerder naar voren is gekomen in de vorige rapportages van AIDA over Frankrijk (waar eiseres naar verwijst). Het is niet gebleken dat de opvangproblemen in Frankrijk, ondanks dat er moeilijkheden bestaan, dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Verder hebben de Franse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiseres in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Franse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Indien eiseres in Frankrijk wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van haar asielaanvraag, in de opvang of anderszins, kan zij hierover klagen bij de Franse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten voor eiseres niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Met betrekking tot de door eiseres genoemde uitspraken van het EHRM, volgt hieruit niet dat sprake is van tekortkomingen die structureel zijn en dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid wordt bereikt. De beroepsgrond slaagt niet.
5 49857/20.
Gezin
11. Eiseres voert aan dat zij een gezin vormt met [naam] en hun vier kinderen. Nu de minister van plan is [naam] aan Duitsland over te dragen en eiseres en haar kinderen aan Frankrijk, is eiseres van mening dat sprake is van schending van de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening, het bijeenhouden van het gezin. Uit de dossiers van alle gezinsleden, zoals die zijn genoemd in de zienswijze, blijkt duidelijk dat sprake is van een gezin.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister er terecht op heeft gewezen dat eiseres haar relatie met [naam] niet met documenten aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft wel geboorteaktes van haar kinderen overgelegd, maar de naam van [naam] is niet op deze aktes te vinden. Uit de geboorteaktes volgt dus niet het vaderschap van [naam] . Verder blijkt uit het Eurodac-systeem dat [naam] op 20 oktober 2020 asiel heeft aangevraagd in Frankrijk, terwijl eiseres op 28 oktober 2020 asiel heeft aangevraagd in Frankrijk. Eiseres heeft niet toegelicht waarom zij niet gelijktijdig hun asielaanvraag hebben gedaan. Daarbij heeft [naam] op 28 juni 2022 een asielvraag gedaan in Duitsland, terwijl eiseres geen asielaanvraag in Duitsland heeft gedaan. En op 9 februari 2025 is [naam] in Nederland aangekomen, terwijl eiseres op 7 februari 2025 is aangekomen. Tot slot zijn eiseres en [naam] in twee verschillende maanden uit het land van herkomst vertrokken. Hieruit volgt niet dat aannemelijk is dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en [naam] of van een gezinsband tussen eiseres, haar kinderen en [naam] . De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.