In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie. Eerder, op 4 maart 2024, had de rechtbank al geoordeeld dat de minister binnen acht weken een besluit moest nemen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid. De eisers, vertegenwoordigd door mr. R. Roelofsen, hebben opnieuw beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig had beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de gestelde termijn van acht weken een besluit heeft genomen en dat er wederom maanden zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank heeft de minister opgedragen om vóór 2 mei 2025 alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eisers. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vastgesteld op € 453,50, die de minister moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.