ECLI:NL:RBDHA:2025:9540
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep tegen besluit verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, had een beroep ingediend omdat de Minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. Op 6 maart 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank oordeelt dat het niet nodig is om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker door alsnog een besluit te nemen.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding toe en stelt het bedrag vast op € 453,50. Dit bedrag is gebaseerd op de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 mei 2025, en verzoeker heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.