ECLI:NL:RBDHA:2025:9557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
NL25.20607 NL25.22073
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en terugkeerbesluit van de Minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring en een terugkeerbesluit van de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Algerijnse man, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 1 mei 2025, waarbij hij in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 mei 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.M. Seth Paul, en een tolk aanwezig was. De minister werd vertegenwoordigd door mr. R.P.G. van Bel.

Eiser voerde aan dat hij op onjuiste gronden was opgehouden, omdat zijn identiteit inmiddels was vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had gehandeld, aangezien eiser geen identificerende documenten bij zich had en zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een gebrek in de ophouding en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was.

Daarnaast stelde eiser dat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling onzorgvuldig was verlopen, omdat de minister onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn gezinssituatie in Frankrijk. De rechtbank oordeelde dat de minister de verklaringen van eiser voldoende had meegewogen en dat er geen aanleiding was voor verder onderzoek. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, en concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20607 en NL25.22073

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluiten van 1 mei 2025 (de bestreden besluiten) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en een terugkeerbesluit/inreisverbod op grond van artikel 62 en 66a van de Vw opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
Onrechtmatigheid van de ophouding (grondslag)
2. Eiser voert aan dat hij op een onjuiste grondslag is opgehouden. Hij is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw, omdat zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. In het proces-verbaal van aanhouding staat dat eiser door de identiteitszuil is gehaald. Hieruit zijn alle gegevens van eiser bekend geworden. Daarbij blijkt uit de maatregel van bewaring (M109) dat eiser zijn eerste registratie in 2014 was en dat eiser eerder in 2024 ook in bewaring heeft gezeten. Er kan dus niet gesteld worden dat de identiteit van eiser onbekend is. Naar aanleiding hiervan moet er een belangenafweging plaatsvinden die uitvalt in het voordeel van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een gebrek in de ophouding. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 20 februari 20251 volgt dat voor zover eiser aanvoert dat de grondslag onjuist is omdat hij uit het strafrecht is overgenomen en zijn identiteit dus wel kon worden vastgesteld, de minister in het kader van de strafrechtelijke aanhouding verkregen gegevens over de identiteit tot uitgangspunt mag nemen, maar hiertoe niet is verplicht. Deze uitspraak is op 17 maart 20252 door de Afdeling bevestigd. In dit geval is niet betwist dat eiser geen identificerende documenten bij zich had en zijn identiteit dus niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Dat eiser eerder in bewaring heeft gezeten doet niet af aan dit feit. Eiser is dan ook terecht op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw opgehouden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan een belangenafweging toe te komen. De beroepsgrond slaagt niet.

Gehoor voorafgaand aan inbewaringstelling

4. Eiser stelt dat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling (M110) onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Op pagina 4 van het gehoor wordt eiser gevraagd of hij familieleden of kinderen heeft die in Nederland of Europa wonen. Hierop antwoordt eiser dat hij een vrouw en drie kinderen heeft die in Frankrijk wonen. Eiser verklaarde desgevraagd dat zijn vrouw een Franse verblijfsvergunning heeft en dat zijn kinderen zowel de Franse als de Algerijnse nationaliteit hebben. Op dat moment had de minister moeten concluderen dat sprake kon zijn van een Chavez-Vilchez situatie. De minister had hier nader onderzoek naar moeten verrichten alvorens eiser in bewaring te stellen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld voorafgaand aan de inbewaringstelling. De minister heeft hetgeen eiser heeft verklaard over de vrouw en kinderen voldoende meegewogen in de maatregel van bewaring. Eiser heeft in zijn gehoor verklaard geen verblijfsrecht in Frankrijk te hebben. Het betoog van eiser dat de minister desondanks onderzoek had moeten doen naar een eventueel (declaratoir) verblijfrecht slaagt niet omdat het aan eiser zelf is hiervoor een aanvraag te doen, dan wel concreet te onderbouwen dat hij een Chavez-verblijfsrecht heeft. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

6. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
7. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
8. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring en dat hij onzorgvuldig en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen lichter middel is opgelegd. Eiser verklaart duidelijk over de zorg die hij draagt voor zijn vrouw en kinderen. Daarbij beschikt eiser over voldoende middelen (€ 1.000,- euro).
9. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de niet betwiste gronden van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Verder heeft eiser meerdere aliassen opgegeven waar ook een risico op onttrekking aan het toezicht uit volgt. Dat eiser € 1.000,- euro in zijn bezit heeft doet hier niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.

Terugkeerbesluit/inreisverbod

10. Eiser stelt dat er een motiveringsgebrek aan het terugkeerbesluit/inreisverbod kleeft. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij een vrouw en drie kinderen heeft in Frankrijk. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hierin geen aanleiding wordt gevonden om af te zien van een inreisverbod of om de duur van het inreisverbod te beperken tot één jaar. De motivering dat eiser zich niet om zijn gezin bekommert omdat hij naar een ander land reist, is te kort door de bocht, aldus eiser. Naar aanleiding hiervan moet het inreisverbod vernietigd worden.
11. De rechtbank overweegt als volgt. In het gehoor is aan eiser gevraagd naar redenen om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij een vrouw en drie kinderen heeft in Frankrijk waar hij voor moet zorgen. De minister heeft in het bestreden besluit vermeld dat deze omstandigheid niet in de weg staat aan het opleggen van het inreisverbod. In het gehoor heeft de minister aan eiser voorgehouden dat hij, doordat hij door heel Europa trekt en bewust zijn gezin achterlaat in Frankrijk, laat zien dat hij zich niet om zijn gezin bekommert. Daarop heeft eiser geantwoord dat hij gewoon wil reizen met andere mensen, en niet weet waarom hij dit doet. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze verklaringen, de minister aan eiser mag tegenwerpen dat hij zich niet lijkt te bekommeren om zijn gezin. Verder is eiser zich ervan bewust dat hij al 25 jaar illegaal in Europa verblijft, heeft hij geen grensoverschrijdende documenten en heeft hij geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 mei 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.