In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring en een terugkeerbesluit van de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Algerijnse man, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 1 mei 2025, waarbij hij in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 mei 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.M. Seth Paul, en een tolk aanwezig was. De minister werd vertegenwoordigd door mr. R.P.G. van Bel.
Eiser voerde aan dat hij op onjuiste gronden was opgehouden, omdat zijn identiteit inmiddels was vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had gehandeld, aangezien eiser geen identificerende documenten bij zich had en zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een gebrek in de ophouding en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was.
Daarnaast stelde eiser dat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling onzorgvuldig was verlopen, omdat de minister onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn gezinssituatie in Frankrijk. De rechtbank oordeelde dat de minister de verklaringen van eiser voldoende had meegewogen en dat er geen aanleiding was voor verder onderzoek. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, en concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren.