ECLI:NL:RBDHA:2025:9560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met Turkse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Turkse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 28 april 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 19 mei 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure naar Turkije, ondanks dat de minister het identiteitsnummer van de eiser pas op 12 mei 2025 aan de Turkse autoriteiten had doorgegeven. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een gebrek in de ophouding van de eiser, aangezien hij geen identificerende documenten bij zich had en zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De beroepsgrond van de eiser werd verworpen, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21774
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Manuelyan. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
Onrechtmatigheid van de ophouding (grondslag)
2. Eiser voert aan dat hij op een onjuiste grondslag is opgehouden. Hij is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw, omdat zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Uit de M122 van 28 april 2025, die aan eiser is uitgereikt door de vreemdelingenpolitie, blijkt echter de identiteit van eiser. Bovendien staat in dat document dat eiser na zijn strafrechtelijke detentie zal worden overgebracht voor verhoor op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw. Hierdoor was de minister verplicht om te kiezen voor artikel 50, derde lid, van de Vw óf de minister had de M122 moeten aanpassen. Daarbij staan in de systemen Eurodac-hits van Zwitserland en Denemarken waaruit ook de identiteit van eiser blijkt. Naar aanleiding hiervan moet er een belangenafweging plaatsvinden die uitvalt in het voordeel van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een gebrek in de ophouding. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 20 februari 20251 volgt dat voor zover eiser aanvoert dat de grondslag onjuist is omdat hij uit het strafrecht is overgenomen en zijn identiteit dus wel kon worden vastgesteld, de minister in het kader van de strafrechtelijke aanhouding verkregen gegevens over de identiteit tot uitgangspunt mag nemen, maar hiertoe niet is verplicht. Deze uitspraak is op 17 maart 20252 door de Afdeling bevestigd. In dit geval is niet betwist dat eiser geen identificerende documenten bij zich had en zijn identiteit dus niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Eiser is dan ook terecht op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw opgehouden. De Eurodac-hits doen hier niet aan af. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan een belangenafweging toe te komen. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Voortvarend handelen
6. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Turkije. Eiser heeft op 1 mei 2025 tijdens een vertrekgesprek zijn identiteitsnummer gegeven. De minister heeft het identiteitsnummer pas op 12 mei 2025 doorgegeven aan de Turkse autoriteiten. De minister had hier voortvarender kunnen handelen, zodat eiser niet onnodig van zijn vrijheid werd beroofd.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Turkije. Op 1 mei 2025 is met eiser een vertrekgesprek gevoerd en is een rappel aan de Turkse consulaat gezonden. Vervolgens heeft eiser op 8 en 15 mei 2025 nog vertrekgesprekken gehad. De rechtbank is het met eiser eens dat de minister zijn identiteitsnummer eerder aan de Turkse autoriteiten had kunnen doorgeven, maar ziet dit niet als onvoldoende voortvarend handelen. Deze handelingen in samenhang zijn voldoende om de oordelen dat de minister voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 mei 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.