ECLI:NL:RBDHA:2025:9634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
11593539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een slapend dienstverband met schadevergoeding gelijk aan de transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer, hierna te noemen [verzoeker], met [verweerster] B.V. [verzoeker] was sinds 1 juni 2018 in dienst bij [verweerster] als medewerker technische dienst, maar raakte op 1 december 2020 volledig arbeidsongeschikt door een bedrijfsongeval. Ondanks dat [verweerster] het loon tijdens ziekte doorbetaalde, heeft [verzoeker] na zijn arbeidsongeschiktheid herhaaldelijk verzocht om beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding, maar [verweerster] heeft hier niet op gereageerd. De kantonrechter oordeelde dat er geen redelijk belang was voor [verweerster] om de arbeidsovereenkomst in stand te houden, waardoor de ontbinding werd toegewezen met ingang van 1 juni 2025.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerster] schadeplichtig is jegens [verzoeker] voor een bedrag gelijk aan de transitievergoeding, omdat zij niet heeft meegewerkt aan de beëindiging van het slapende dienstverband. De kantonrechter heeft de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld op € 7.943,48 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens werd [verweerster] veroordeeld om een deugdelijke bruto-netto specificatie van de vergoeding te verstrekken en om de proceskosten van € 935,00 te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
JL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Gouda
Zaaknummer / rekestnummer: 11593539 \ EJ VERZ 25-81196
Beschikking van 30 mei 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. J.J.C. van Haren,
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
verschenen bij: [naam] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ter griffie ingekomen op 14 maart 2025,
- het verweerschrift met producties, ter griffie ingekomen op 1 mei 2025,
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 1 juni 2018 in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van medewerker technische dienst voor 40 uur per week, tegen een salaris van laatstelijk € 3.444,20 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en emolumenten.
2.2.
[verzoeker] is als gevolg van een bedrijfsongeval op 1 december 2020 volledig arbeidsongeschikt geraakt. [verweerster] heeft het loon tijdens ziekte doorbetaald.
2.3.
[verzoeker] ontvangt een WIA-uitkering (WGA) op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
2.4.
Bij e-mailbericht van 21 december 2022 heeft [verzoeker] [verweerster] verzocht om mee te werken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van de transitievergoeding. [verweerster] heeft hierop niet gereageerd.
Op 3 maart 2023 heeft [verzoeker] het verzoek herhaald. Op 23 augustus 2023 heeft hij opnieuw een voorstel voor een vaststellingsovereenkomst gedaan. Daarna heeft hij nog diverse herinneringen gestuurd.
2.5.
Op 13 mei 2024 heeft [verweerster] geantwoord dat [verzoeker] van harte welkom is om weer te gaan re-integreren indien dit mogelijk is. Verder bevat de mail het volgende:
“Mocht de heer [verzoeker] echt erop staan dan zijn we bereid, dat op zijn verzoek, de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. Wel een belangrijke voorwaarde is dat het UWV de transitievergoeding zal compenseren.”
[verzoeker] heeft niet op deze brief gereageerd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt – samengevat – op grond van het bepaalde in artikel 7:671c BW om ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een schadevergoeding ex artikel 7:611 BW van € 7.943,48 (gelijk aan de hoogte van de transitievergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt [verzoeker] om afgifte van een deugdelijke bruto-netto specificatie van voornoemde vergoeding.
3.2.
[verweerster] verzet zich niet tegen toewijzing van de verzoeken, mits de (transitie)vergoeding wordt gecompenseerd door het UWV.

4.De beoordeling

Ontbinding
4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoeker] is dat de werknemer op grond van het bepaalde in artikel 7:671c BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Werknemer heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van een slapend dienstverband. [verweerster] verzet zich niet tegen een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat geen redelijk te respecteren belang bestaat bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst, zodat deze zal worden ontbonden met ingang van 1 juni 2025.
Schadevergoeding
4.2.
In de Xella-uitspraak, waarop [verzoeker] zich beroept, heeft de Hoge Raad de vraag beantwoord of de werkgever, mede gezien de Wet compensatie transitievergoeding, gehouden is mee te werken aan de beëindiging van een slapend dienstverband onder toekenning van een (transitie)vergoeding. Die vraag is door de Hoge Raad bevestigend beantwoord, waarbij geoordeeld is dat als uitgangspunt geldt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van een slapend dienstverband, onder toekenning van een vergoeding. Voor wat betreft de hoogte van die vergoeding heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze vergoeding ten minste gelijk is aan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen. De Xella-norm is niet absoluut en geldt ‘in beginsel’ als de werknemer aanspraak maakt op beëindiging van de arbeidsovereenkomst én de werkgever geen redelijk belang heeft bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] had moeten meewerken aan de beëindiging van het dienstverband van [verzoeker] onder toekenning van een vergoeding gelijk aan de transitievergoeding en licht dit als volgt toe.
4.4.
Niet in geschil is dat [verzoeker] sinds 1 december 2020 arbeidsongeschikt is en de loondoorbetalingsverplichting van [verweerster] op 1 december 2022 is gestopt. Uit niets blijkt dat er nog reële re-integratiemogelijkheden zijn voor [verzoeker] , zodat sprake is van een slapend dienstverband. Vaststaat dat [verzoeker] op 21 december 2022 [verweerster] een voorstel heeft gedaan om te komen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van de transitievergoeding en dat [verweerster] hierin niet heeft ingestemd. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] een redelijk belang heeft bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Door niet met het voorstel van [verzoeker] in te stemmen heeft [verweerster] gehandeld in strijd met de eis van goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW, zodat zij jegens [verzoeker] schadeplichtig is voor een bedrag gelijk aan de hoogte van de transitievergoeding. Daaraan doet niet af dat [verweerster] in haar e-mail van 13 mei 2024 heeft vermeld dat ze wel wilde meewerken. In de eerste plaats was dit meer dan een jaar nadat [verzoeker] om beëindiging had verzocht en nadat hij dit verzoek diverse keren had herhaald. Daardoor was al sprake van schending van artikel 7:611 BW die niet meer ongedaan gemaakt kon worden. In de tweede plaats was het slechts een voorwaardelijke instemming, namelijk voor het geval [verweerster] compensatie zou krijgen. Het was echter niet aan [verweerster] om voorwaarden aan haar medewerking te verbinden. Zij had na betaling van de transitievergoeding een verzoek om compensatie bij het UWV kunnen indienen. De medewerking van [verzoeker] was daarvoor niet vereist. Voor zover gehele of gedeeltelijke compensatie vanwege het tijdsverloop niet meer mogelijk is heeft [verweerster] dat aan zichzelf te wijten. [verweerster] heeft ook in deze procedure herhaald dat zij zal overgaan tot uitbetaling van de (transitie)vergoeding, onder de voorwaarde dat zij hiervoor wordt gecompenseerd door het UWV. Ook daarvoor geldt dat [verweerster] zich voor compensatie tot het UWV moet wenden. Hierover kan in deze procedure geen uitspraak worden gedaan.
4.5.
Door niet vrijwillig met betaling van de transitievergoeding in te stemmen is deze ‘van kleur verschoten’, in die zin dat [verweerster] thans een schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW verschuldigd is die gelijk is aan de hoogte van de transitievergoeding. [verweerster] heeft de hoogte van de door [verzoeker] verzochte vergoeding niet weersproken, zodat een bedrag van € 7.943,48 bruto zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van ontbinding.
Bruto-netto specificatie
4.6.
[verweerster] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoeker] tot het verstrekken van een deugdelijke bruto-netto specificatie van voornoemde vergoeding, zodat dit verzoek zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.7.
[verweerster] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
935,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2025,
5.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een vergoeding ex artikel 7:611 BW te betalen van € 7.943,48 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 1 juni 2025, tot aan de dag van de gehele betaling,
5.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een deugdelijke bruto-netto specificatie te verstrekken van de onder 5.2. vermelde vergoeding,
5.4.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 935,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. Jongsma en in het openbaar uitgesproken (bij vervroeging) op 30 mei 2025.