ECLI:NL:RBDHA:2025:9704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
NL25.22991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring ex artikel 59 Vreemdelingenwet

Op 20 mei 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, een Egyptische nationaliteit hebbende vreemdeling, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 30 mei 2025 behandeld via telehoren, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de minister vertegenwoordigd was door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

De minister heeft in de maatregel van bewaring diverse gronden aangevoerd, waaronder dat eiser zich niet aan de Vreemdelingenwet heeft gehouden en dat er een risico op onttrekking bestaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de maatregel niet heeft betwist en dat deze voldoende zijn om de maatregel te dragen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht geen lichter middel heeft overwogen, omdat eiser niet uit eigen beweging zal voldoen aan de vertrekplicht. De rechtbank heeft ook de medische en psychische klachten van eiser in overweging genomen, maar oordeelt dat de minister voldoende zorg heeft geboden in het detentiecentrum.

De rechtbank concludeert dat de minister voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser, met een vertrekgesprek op 23 mei 2025 en een lp-aanvraag op 26 mei 2025. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22991

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1.1.
De minister heeft op 20 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [2] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag en gronden
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 13 april 2025 een meeromvattende (afwijzende) beschikking ontvangen, waarin ook een terugkeerbesluit besloten ligt.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3e, 3i, 4a en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen. Er bestaat dan ook voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt dan wel belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de gronden 3f en 4c daarom onbesproken.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in het gehoor voorafgaand aan de bewaring, en nogmaals op de zitting, verscheidene medische en psychische klachten naar voren heeft gebracht en heeft aangegeven dat hij medicatie gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat de minister deze omstandigheden voldoende bij de oplegging van de maatregel heeft betrokken. Eiser is door de minister erop gewezen dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum, waar hij gebruik van kan maken, en dat er ook gespecialiseerde zorg binnen het detentiecentrum beschikbaar is. De rechtbank heeft tijdens de zitting eveneens eiser erop gewezen dat hij zich bij klachten tot de medische dienst kan wenden. De enkele stelling dat de zorg in detentie ondermaats is, is onvoldoende om aan te nemen dat de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzettingscentra in Nederland niet goed zou zijn dan wel niet gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij.
5.2.
Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de tweede dag van de bewaringstelling, namelijk op 23 mei 2025, een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verder heeft de minister op 26 mei 2025 een lp [3] -aanvraag opgestart bij Egypte. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
6.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Egypte binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 7 november 2024. [4] Hierin zijn de uitzettingscijfers naar Egypte opgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Ook in het concrete geval van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Egypte ontbreekt. Voor eiser is een lp-aanvraag bij Egypte opgestart en niet is gebleken dat de autoriteiten van Egypte hebben aangegeven dat voor eiser geen lp zal worden verstrekt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en openbaar gemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Laissez-passer.