ECLI:NL:RBDHA:2025:9709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
09/201472-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen, veroordeling medeplichtigheid aan een gewapende woningoverval met gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 3 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van een gewapende woningoverval. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. De verdachte was echter wel medeplichtig aan de woningoverval, omdat hij als chauffeur de medeverdachten naar de woning had vervoerd en op de uitkijk had gestaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op de gewapende woningoverval, gezien zijn betrokkenheid en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 46 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers van de overval.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/201472-24
Datum uitspraak: 3 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] ( [postcode] ) te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 26 september 2024 (pro forma) en 20 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk-Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.A. van der Waal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, waarvan de tekst als bijlage I aan dit vonnis is gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit (kortgezegd: het medeplegen van een woningoverval).
Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat enkel het subsidiair ten laste gelegde feit (kortgezegd: medeplichtigheid aan een woningoverval) wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat in de late avond van 20 juni 2024 een gewapende woningoverval plaats heeft gevonden op de [adres 2] in Den Haag (hierna: de woning) waarbij de overvallers de aanwezige bewoners (een moeder en haar drie kinderen) onder dreiging met (nep)vuurwapen(s) en mes(sen) hebben bestolen. De meerderjarige zoon is meerdere keren gestoken door de overvallers en de moeder is met een (nep)vuurwapen op haar hoofd geslagen. Bij de overval zijn diverse waardevolle goederen buitgemaakt.
Vaststaat dat de verdachte de bestuurder is geweest van het busje waarmee drie medeverdachten waaronder [medeverdachte 1] zijn opgehaald en waarmee zij vervolgens naar de woning zijn gereden. De verdachte heeft hierover een bekennende verklaring afgelegd, maar hij ontkent op de hoogte te zijn geweest van het plan om een woningoverval te plegen.
Aan de hand van chatberichten die zijn aangetroffen in de telefoon van de verdachte stelt de rechtbank vast dat de verdachte op de dag van de overval door medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) gevraagd is om een busje naar Den Haag te brengen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte bij de politie dat [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) hem een zogenaamde ‘djoen’ (de rechtbank begrijpt: klus) had aangeboden en dat hij vervolgens van [medeverdachte 2] een locatie in Duivendrecht doorkreeg waar hij het betreffende busje moest ophalen. De verdachte heeft verder verklaard dat hij, na het ophalen van het busje in Duivendrecht, van [medeverdachte 2] een locatie in Amsterdam-Noord kreeg waar hij naartoe moest rijden. Op deze locatie heeft de verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] opgehaald.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de telefoongegevens van de verdachte dat omstreeks het moment van het ophalen van medeverdachte [medeverdachte 1] , op de telefoon van de verdachte een app geïnstalleerd en geraadpleegd is, waarmee de GPS tracker die onder de auto van één van de slachtoffers geplaatst was, kon worden gevolgd.
Verder blijkt uit zowel de verklaring van de verdachte als uit de gps-gegevens van zijn telefoon, dat de verdachte na het ophalen van [medeverdachte 1] nog twee andere medeverdachten heeft opgehaald op verschillende locaties. Uit de gps-gegevens blijkt dat de verdachte vervolgens naar Den Haag is gereden en op diverse locaties soms voor langere duur, is gestopt. De verdachte heeft verklaard dat bij twee van die locaties ook andere personen aanwezig waren. Vervolgens blijkt uit de verklaring van de verdachte dat hij op enig moment een Mercedes is gaan volgen tot aan de woning aan de [adres 2] waar de medeverdachten uit het busje zijn gegaan. Vervolgens is, zo blijkt uit het dossier, de woningoverval gepleegd.
Uit dezelfde gps-gegevens en de berichten die de verdachte na de woningoverval naar medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gestuurd kan worden afgeleid dat de verdachte, nadat hij de medeverdachten had afgezet bij de woning, naar een locatie is gereden op korte afstand van de woning. De verdachte heeft hier gedurende 40 minuten stilgestaan.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of deze handelingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als het tenlastegelegde medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan de woningoverval.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat de verdachte een grotere rol had dan enkel zijn bijdrage als chauffeur van de overvallers. Zo is de verdachte niet in de woning geweest, heeft hij niet op de uitkijk gestaan, heeft hij geen geweld gebruikt en blijkt uit de chatberichten die zijn aangetroffen op zijn telefoon niet dat de verdachte voorafgaand, tijdens of na de woningoverval contact heeft gehad met andere medeverdachten dan [medeverdachte 2] met betrekking tot de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van de woningoverval. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de verdachte en zijn medeverdachten inwisselbare rollen hebben gehad of dat zij op gelijke wijze zouden delen in de buit.
Wel kan op basis van de telefoongegevens van de verdachte worden vastgesteld dat hij op de dag van de woningoverval veelvuldig, zowel voor als na de woningoverval, telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 2] . Hoewel op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld waar deze gesprekken over zijn gegaan, acht de rechtbank aannemelijk, gelet op de tijdstippen waarop deze gesprekken zijn gevoerd, dat dit zag op de opdracht die de verdachte van [medeverdachte 2] had aangenomen en de wijze waarop de uitvoering van die opdracht verliep. Zoals blijkt uit het navolgende, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij ten tijde van het aannemen van de opdracht niet precies wist wat er ging gebeuren geloofwaardig en past het vele bellen met [medeverdachte 2] bij die verklaring. Uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt voorts dat [medeverdachte 2] en de verdachte na de overval berichten via snapchat naar elkaar hebben verzonden, waaruit naar het oordeel van de rechtbank kan worden afgeleid dat de bedoeling was dat de verdachte de overvallers zou opwachten en meenemen, wat kennelijk niet is gebeurd.
Ook acht de rechtbank het opvallend dat op de telefoon van de verdachte een app geïnstalleerd en geraadpleegd is waarmee de GPS tracker onder de auto van één van de slachtoffers kon worden gevolgd. Echter, op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte degene geweest is die de app geïnstalleerd en geraadpleegd heeft, nu dit, zoals de verdachte heeft verklaard, ook medeverdachte [medeverdachte 1] kan zijn geweest die naast de verdachte op de bijrijdersstoel zat.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering geweest, en de enkele bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde, gelegen in het feit dat hij de chauffeur was, de medeverdachten heeft opgehaald en afgezet bij de woning zonder dat kan worden vastgesteld dat de verdachte hierbij op een andere wijze aan heeft bijgedragen, is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Medeplichtigheid
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Als het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) is gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van zo'n voldoende verband sprake is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. In de regel zal echter kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat als het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, bijvoorbeeld bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Ook in andere gevallen kan sprake zijn van voldoende verband met het gronddelict. Daarbij zijn de aard van het gronddelict, de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang. (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471 en HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1158)
Gelet op hetgeen eerder is overwogen, stelt de rechtbank vast dat de verdachte behulpzaam is geweest aan de woningoverval, door de ‘djoen’ voor het wegbrengen van een busje aan te nemen, vervolgens de drie medeverdachten op verschillende locaties op te halen en hen naar de woning te rijden waar de woningoverval zou plaatsvinden.
De rechtbank moet voorts beoordelen of de verdachte ook opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het gronddelict, te weten de woningoverval.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de woningoverval in die zin dat hij vanaf het moment dat hij de klus voor het rijden van het busje aannam wist van het plan van de woningoverval.
Zo blijkt uit het berichtenverkeer in de telefoon van de verdachte dat hij vragen had over de gang van zaken. Zo onderhoudt de verdachte de hele dag contact met zijn familie en vrienden en vraagt hij een goede vriend van hem (met snapchataccount ‘ [snapchataccount 1] ’) mee als bijrijder om het busje op te halen, wat niet voor de hand ligt bij de wetenschap van een op stapel staande woningoverval. Daarnaast stuurt de verdachte spraakberichten naar de snapchataccounts ‘ [snapchataccount 2] ’ en ‘ [snapchataccount 3] ’, waarin hij aangeeft dat hij ineens naar “lijp veel verschillende adressen moet rijden” en mensen moet ophalen. De rechtbank acht het niet logisch dat iemand dergelijke berichten stuurt op het moment dat diegene weet dat het ophalen van personen onderdeel is van de klus. Voorts lijkt de verdachte paniekerig in zijn contact met anderen en stuurt hij na het afzetten van de medeverdachten bij de woning berichten over dat hij één van de slachtoffers bij de woning hoorde gillen en in paniek was.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit hetzelfde berichtenverkeer wel valt af te leiden dat de verdachte bij het aannemen van de klus en tijdens de uitvoering daarvan, wist dat zijn medeverdachten criminele intenties hadden en dat hij daar opzettelijk behulpzaam bij was.
Zo blijkt uit de chats op de telefoon van de verdachte dat er kennelijk een tegenprestatie op het aannemen van de klus stond. De verdachte stuurt vanaf een snapchataccount dat aan hem te linken is naar [medeverdachte 2] dat hij ‘zijn pap’ wil en in een bericht aan ‘ [snapchataccount 1] ’ geeft de verdachte aan dat als hij meegaat met het ophalen van de bus, hij ‘een deel van die af’ krijgt. De verdachte had ook geld nodig, zo blijkt uit een bericht van de verdachte aan zijn neef dat hij ‘schulden moet afbetalen’, op het moment dat hij geconfronteerd wordt met zijn handelen op de dag van de overval.
Wat de rechtbank tevens van belang acht is het feit dat de verdachte in opdracht van [medeverdachte 2] een ‘zwarte trinna’ aan moest bij het ophalen van het busje. Als het enkel ging om het rijden van een busje naar een andere locatie zonder strafbaar element, zou hier naar het oordeel van de rechtbank geen kledingvoorschrift voor nodig zijn die in verband kan worden gebracht met criminele activiteiten. Ook uit de omstandigheid dat de verdachte in snapcontact met ‘ [snapchataccount 1] ’ zegt dat deze niet te veel vragen moet stellen, leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat de klus die hij had aangenomen meer omvatte dan enkel het ophalen en wegbrengen van een busje.
Dat de verdachte onderweg naar Den Haag in totaal drie mensen heeft moeten ophalen op verschillende locaties, had voor de verdachte ook een teken moeten zijn dat er iets niet in de haak was.
Vervolgens blijkt uit de gps-gegevens van de telefoon van de verdachte dat de verdachte, nadat hij de medeverdachten opgehaald heeft, nog op diverse locaties is geweest en ook voor langere periodes heeft stilgestaan, terwijl de medeverdachten met hem in de bus zaten. Ook zijn er nog andere personen bij het busje geweest. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen wat er op deze momenten gebeurd of besproken is, maar het feit dat het is gebeurd moet voor de verdachte wederom een moment zijn geweest waarop hij had moeten weten dat er iets te gebeuren stond.
Naast voornoemde factoren die ertoe hadden moeten leiden dat de verdachte moest weten dat er iets niet klopte, is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de verdachte op een enig moment ook daadwerkelijk wíst wat er ging gebeuren. De rechtbank leidt dit af uit zowel het audiobericht waarin de verdachte zegt: “Nu moet ik alleen nog op één iemand wachten en dan gaat die ding gebeuren, man”, het bericht waarin de verdachte zegt: “Dan moet ik die kils afzetten bij mijn mattie en dan ben ik safe” en het bericht waarin de verdachte zegt dat hij moet wachten tot “die lik osso komt”. Hieruit blijkt dat de verdachte op dat moment wist dat sprake zou zijn van een woningoverval waarbij op zijn minst genomen één persoon in de woning aanwezig zou zijn.
De rechtbank acht ook bewezen dat het opzet van de verdachte ook was gericht op het gebruik van geweld bij de overval. Een overval die wordt gepleegd tijdens de voor de nachtrust bestemde uren levert naar algemene ervaringsregels immers een aanmerkelijke kans op geweld op. De kans is immers groot dat het tot een gewelddadige confrontatie komt, zoals ook in dit geval. Door zich niet te distantiëren van de situatie maar juist behulpzaam te zijn bij de nachtelijke woningoverval heeft de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard.
Geconcludeerd moet worden dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op medeplichtigheid aan de gewapende woningoverval. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
[medeverdachte 1] en anderen op 20 juni 2024 te 's-Gravenhage,
tezamen en in vereniging,
– een horloge en
- een tas (met inhoud onder andere een paspoort en een zonnebril) en
- een of meerdere bankpassen en
- een pandbewijs (van sieraden) en
- een of meerdere (gouden) sieraden,
goed
eren, die aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] , toebehoorden
hebbenweggenomen uit een woning gelegen aan de [adres 2] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat die [medeverdachte 1] en anderen
- naar voornoemde woning zijn toegegaan en
- ( vervolgens) met op vuurwapens gelijkende voorwerpen en messen op die [naam 1] (die zich voor de woning bevond) zijn afgerend en
- ( vervolgens) met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [naam 1] hebben geslagen en (daarbij) op dreigende/intimiderende toon hebben geroepen: “Ik schiet je nu dood. Ik schiet je nu dood”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- ( vervolgens) toen die [naam 2] de voordeur opende de voordeur met kracht open hebben geduwd/gedrukt, waarbij die [naam 2] opzij werd geduwd en vervolgens de woning van die [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] zijn binnengedrongen en
- ( vervolgens) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes hebben gericht op die [naam 2] , waarbij die [naam 2] (tijdens een hierop ontstane vechtpartij) geraakt werd door het mes in zijn hand en in zijn gezicht en
- ( vervolgens) die [naam 2] met een mes in de rug, althans in het lichaam, hebben gestoken en
- tegen die [naam 1] op dreigende/intimiderende toon hebben geroepen (zakelijk weergegeven) "Waar is de kluis en waar is het geld?" en
- ( vervolgens) die [naam 1] en [naam 2] hebben gedwongen op de grond te liggen door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [naam 1] en die [naam 2] te richten en (daarbij) op dreigende /intimiderende toon te zeggen: “Ik schiet jullie neer”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- ( vervolgens) een ketting van de hals van die [naam 2] hebben afgetrokken,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 20 juni 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk behulpzaam is geweest, door die [medeverdachte 1] en anderen met een bus te vervoeren naar die woning, en vervolgens in die bus op die [medeverdachte 1] en anderen te wachten en aldus hun vlucht te vergemakkelijken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat toepassing gegeven moet worden aan het adolescentenstrafrecht (ASR).
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest moet worden opgelegd, met daarnaast een groot voorwaardelijk strafdeel, een maximale taakstraf en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een gewapende woningoverval die laat in de avond circa begin van de nacht plaatsvond. De verdachte heeft als chauffeur van de bus zijn medeverdachten één voor één opgehaald en op het juiste moment naar de woning gebracht waar de overval zou plaatsvinden.
Bij de overval is vervolgens gebruik gemaakt van diverse wapens, waaronder (nep)vuurwapen(s) en een mes(sen). De mededaders hebben de moeder van het nietsvermoedende gezin buiten op de oprit overvallen en haar met een (nep)vuurwapen tegen het hoofd geslagen en zijn vervolgens de woning binnengedrongen doordat de zoon zijn moeder hoorde gillen, de deur opende en opzij werd geduwd door de indringers. Bij het betreden van de woning hebben de mededaders de zoon meermaals gestoken, waarbij hij gewond is geraakt aan zijn gezicht, rug en hand. Ook zijn de moeder en zoon bedreigd met een (nep)vuurwapen en is de moeder daarbij (nogmaals) met het (nep)vuurwapen op haar hoofd geslagen. In de woning waren op het moment van de overval nog twee andere kinderen aanwezig. Zij hebben het voorval vanaf de bovenverdieping meegemaakt en zijn ook geconfronteerd geweest met één van de overvallers die in één van de slaapkamers op zoek was naar goederen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een overval, zeker als deze gepaard gaat met geweld, vergaande gevolgen voor de slachtoffers heeft. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Dat geldt eens te meer voor kinderen voor wie de ouderlijke woning een veilige uitvalsbasis moet zijn. Mede door het handelen van de verdachte als chauffeur, en zijn mededaders, is de slachtoffers dit gevoel van veiligheid ontnomen. De ervaring leert dat slachtoffers van een woningoverval nog lange tijd gevoelens van angst houden en daarvan veel hinder ondervinden in hun dagelijks leven. Uit de slachtofferverklaringen van [naam 1] en [naam 2] blijkt hoe groot de impact op hen en de rest van het gezin geweest is, waarbij slachtoffer [naam 2] in het bijzonder nog elke dag geconfronteerd wordt met het voorval vanwege de littekens die hij hier, onder andere in zijn gezicht, aan heeft overgehouden. Ook blijkt uit hun verklaringen dat zij nog steeds bang zijn in hun eigen woning, omdat nog steeds niet duidelijk is wie opdracht heeft gegeven tot de woningoverval.
De impact van het handelen van de verdachte is ook groot geweest op de rest van de samenleving. Los van het feit dat dergelijke strafbare feiten bij de samenleving in zijn geheel gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengen, zijn in dit geval veel buurtbewoners getuige geweest. Zij hebben de overvallers uit de bus zien stappen of na de overval zien wegrennen en enkelen van hen hebben achteraf aan de slachtoffers eerste hulp verleend. Zij zijn geconfronteerd met de gevolgen van het handelen van de verdachte en zijn mededaders, wat ook bij hen de nodige sporen van angst en onveiligheid heeft nagelaten.
Van dit alles hebben de verdachte en zijn mededaders zich geen enkele rekenschap gegeven. Het enige wat voor hen gold was financieel gewin. De rechtbank rekent dit alles de verdachte en zijn mededaders dan ook zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 april 2025. De verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 23 januari 2025, waaruit volgt dat het de reclassering onduidelijk is gebleven wat aan het delictgedrag van de verdachte ten grondslag heeft gelegen. Mogelijk dat zijn kwetsbaarheid voor negatieve beïnvloeding in combinatie met een financieel motief hierin een rol hebben gespeeld. De verdachte zet zich in om een passende opleiding te vinden en hij heeft een bijbaan. De reclassering ziet mogelijkheden om de verdachte te begeleiden, mede gelet op zijn jonge leeftijd en het feit dat hij first offender is. Het als bijzondere voorwaarde meewerken aan het vinden van een dagbesteding kan de verdachte een vaste structuur bieden en tijdens een ambulante behandeling kan aandacht besteed worden aan de keuzeprocessen die geleid hebben tot het delictgedrag van de verdachte. Op deze manier kan de weerbaarheid van de verdachte worden vergroot. De reclassering kan, gelet op de deels ontkennende houding van de verdachte, geen inschatting geven van het mogelijke risico op recidive, letsel en onttrekking aan de voorwaarden.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een Pro-Justitia rapportage over de verdachte van 13 januari 2025, opgesteld door drs. M.H. Keppel, GZ- en Kinder- en Jeugdpsycholoog. Uit de rapportage blijkt dat bij de verdachte geen stoornis (dan wel verstandelijke beperking of laagbegaafdheid) is vastgesteld. Er lijken weinig risicofactoren aanwezig tegenover veel beschermende factoren. De psycholoog acht een strafrechtelijke interventie niet noodzakelijk, maar stelt dat de verdachte wel baat kan hebben bij een ambulante behandeling waarin onder meer het stellen en aangeven van grenzen en weerbaarheid tegen negatieve invloeden behandeld worden.
Toepassing ASR of volwassenenstrafrecht?
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit na zijn achttiende verjaardag heeft gepleegd. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het ASR toe te passen overweegt de rechtbank het volgende.
De reclassering heeft geadviseerd om toepassing te geven aan het volwassenenstrafrecht en heeft bij dit advies aansluiting gezocht bij hetgeen hierover gerapporteerd is in de Pro-Justitia rapportage van 13 januari 2025.
Uit voornoemde Pro-Justitie rapportage blijkt dat de verdachte geen LVB-problematiek heeft en doorgaans de risico’s van zijn eigen gedrag voldoende kan inschatten. De verdachte handelt doorgaans niet impulsief en vertoont daarnaast leeftijdsadequaat gedrag. De verdachte volgt een opleiding, heeft een baan en functioneert grotendeels zelfstandig en is zelfredzaam. Hij functioneert op het niveau van een jongvolwassene en niet op het niveau van een minderjarige. Voorts lijkt de pedagogische invloed van ouders op de verdachte beperkt, de verdachte gaat grotendeels zijn eigen gang. De psycholoog ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van zowel de reclassering als de psycholoog. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, dan ook onvoldoende aanleiding om op basis van de persoon van de verdachte toepassing aan het ASR te geven. De rechtbank zal bij de strafoplegging dan ook uitgaan van het volwassenenstrafrecht. In de strafmaat zal de rechtbank echter wel rekening houden met de leeftijd van de verdachte.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor een woningoverval met ander (dan licht) geweld als uitgangspunt vermeld een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de woningoverval in vereniging is gepleegd, heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren, dat gebruik is gemaakt van (nep)vuurwapen(s) en mes(sen) en dat (steek)letsel is toegebracht aan de slachtoffer(s).
De rechtbank komt door deze strafverzwarende omstandigheden in dit geval uit op een uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar (72 maanden).
Gelet op het feit dat de verdachte schuldig is aan medeplichtigheid, zal de rechtbank het uitgangspunt van 6 jaar (72 maanden) verminderen met een derde, waardoor het uitgangspunt in dit geval uitkomt op 4 jaar (48 maanden).
De rechtbank zal in het voordeel van de verdachte rekening houden met zijn leeftijd en met de omstandigheid dat de verdachte beïnvloedbaar en weinig weerbaar is en dat hier misbruik van lijkt te zijn gemaakt bij het bewezenverklaarde feit. Ook het feit dat de verdachte spijt heeft betuigd aan de slachtoffers en de proceshouding van de verdachte waarin hij enigszins openheid van zaken heeft gegeven en daarbij belastend heeft verklaard over zijn eigen handelen weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee.
De rechtbank is, gelet op de zojuist genoemde omstandigheden, van oordeel dat van het uitgangspunt van een gevangenisstraf van 4 jaar (48 maanden), in het voordeel van de verdachte 2 maanden moeten worden afgetrokken, en 6 maanden voorwaardelijk moet worden opgelegd, wat maakt dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht, ambulante behandeling en het meewerken aan dagbesteding, passend en geboden. Dit is lager dan de door de officier van justitie geëiste straf vanwege bewezenverklaring van het subsidiaire tenlastegelegde.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 15.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 7.200,00 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade.
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van alle drie de vorderingen benadeelde partij.
In het geval van [naam 1] tot een bedrag van € 15.200,00, in het geval van [naam 2] tot een bedrag van € 10.000,00 en in het geval van [naam 3] tot een bedrag van
€ 3.000,00, allen met hoofdelijke toewijzing van zowel de wettelijke rente als oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de immateriële schade zoals gevorderd door zowel [naam 1] als [naam 2] en [naam 3] op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende is onderbouwd en daarom dient te worden gematigd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade, zoals gevorderd door [naam 1] , gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Benadeelde partij [naam 1]
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 7.2000,00.
Immateriële schade
Benadeelde partij [naam 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De vordering behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen verdere onderbouwing dan welke reeds door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 8.000,00.
Benadeelde partij [naam 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De vordering behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen verdere onderbouwing dan welke reeds door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,00.
Benadeelde partij [naam 3]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De vordering behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen verdere onderbouwing dan welke reeds door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.000,00.
Wettelijke rente
De rechtbank zal ten aanzien van alle vorderingen de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 juni 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenvergoeding
Nu de vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan de schadevergoedingen worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de wettelijke rente over de toegewezen schadebedragen en de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of wettelijke rente en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregelen (hoofdelijk)
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van:
  • € 15.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald; ten behoeve van [naam 1] ;
  • € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald; ten behoeve van [naam 2] ;
  • € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald; ten behoeve van [naam 3] .

8.Vordering tot opheffing schorsing voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen indien aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd van langere duur dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman van de verdachte heeft zich tegen opheffing van de schorsing verzet.
De rechtbank ziet in het enkele feit dat sprake is van een veroordelend eindvonnis waarin een gevangenisstraf wordt opgelegd die de duur van de voorlopige hechtenis overschrijdt, geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Hoewel gezegd kan worden dat sprake is van ernstige bezwaren tegen de verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank thans geen grond voor de voorlopige hechtenis meer aanwezig. Hoewel de verdachte wordt veroordeeld voor medeplichtigheid aan een twaalfjaarsfeit is thans gelet op het tijdsverloop geen sprake meer van een geschokte rechtsorde als de verdachte niet meteen aansluitend zijn straf moet uitzitten. Van herhalingsgevaar is, gelet op de bevindingen van de reclassering, evenmin sprake. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan het belang van de samenleving bij voortduring (hervatting) van de voorlopige hechtenis zwaarder zou moeten wegen dan de individuele belangen van de verdachte bij het in vrijheid mogen afwachten van een eventueel in te stellen hoger beroep.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 48, 49 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
46 (zesenveertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam wanneer hij hiertoe wordt uitgenodigd. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vorderingen van de benadeelde partijen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen:
een bedrag van € 15.200,00, aan: [naam 1] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024, tot de dag waarop deze vordering is betaald;
een bedrag van € 10.000,00, aan: [naam 2] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
een bedrag van € 3.000,00, aan: [naam 3] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024, tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregelen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 15.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 111 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 85 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partijen te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Balfoort, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2025.