ECLI:NL:RBDHA:2025:9711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
09/207638-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen en uitlokking, veroordeling medeplichtigheid aan een gewapende woningoverval met gevangenisstraf van 50 maanden

Op 3 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen en uitlokking van een gewapende woningoverval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 2001 en op dat moment gedetineerd, betrokken was bij een gewapende woningoverval die plaatsvond op 20 juni 2024. Tijdens de overval werden de bewoners, waaronder een moeder en haar drie kinderen, bedreigd met (nep)vuurwapens en messen. De verdachte had een medeverdachte gevraagd om een busje naar Den Haag te rijden, wat door de rechtbank werd gezien als een bijdrage aan de overval. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen of uitlokking, en heeft de verdachte vrijgesproken van deze beschuldigingen. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de woningoverval, omdat hij de medeverdachte had geholpen door instructies te geven en middelen te verschaffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 maanden, met inachtneming van de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ook hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/207638-24
Datum uitspraak: 3 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (Frans-Guyana),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting, Justitieel Complex [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 oktober 2024, 3 januari 2025,
7 maart 2025 (alle pro forma) en 20 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sleeswijk-Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. E.M. Steller naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, waarvan de tekst als bijlage I aan dit vonnis is gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit (kortgezegd: uitlokking van het in vereniging plegen van een woningoverval).
Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van zowel het primair, subsidiair als het meer subsidiair tenlastegelegde bepleit.
Ten aanzien van het meer subsidiaire tenlastegelegde heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de handelingen van de verdachte in een te ver verwijderd verband van het delict staan om strafrechtelijk relevant te kunnen zijn.
Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat in de late avond van 20 juni 2024 een gewapende woningoverval plaats heeft gevonden op de [adres] in Den Haag (hierna: de woning) waarbij de overvallers de aanwezige bewoners (een moeder en haar drie kinderen) onder dreiging met (nep)vuurwapen(s) en mes(sen) hebben bestolen. De meerderjarige zoon is meerdere keren gestoken door de overvallers en de moeder is met een (nep)vuurwapen op haar hoofd geslagen. Bij de overval zijn diverse waardevolle goederen buitgemaakt.
Vaststaat dat de verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) op de dag van de overval gevraagd heeft een busje naar Den Haag te rijden. Dit volgt zowel uit de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie als uit de berichten die in de telefoon van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, waarin [medeverdachte 1] aan een tegencontact stuurt dat ‘ [snapchataccount 1] ’, zijnde het snapchataccount van de verdachte, hem gevraagd heeft een ‘djoen’ (de rechtbank begrijpt: klusje), inhoudende een busje ‘driven en zetten’ te doen. De verdachte heeft ter terechtzitting van 20 mei 2025 bevestigd dat hij aan [medeverdachte 1] heeft gevraagd een busje van A naar B te brengen.
Voorts leidt de rechtbank uit dezelfde bewijsmiddelen af, dat de verdachte aan [medeverdachte 1] vervolgens diverse instructies heeft verstrekt. Deze instructies bestonden uit het doorgeven van twee locaties. [medeverdachte 1] moest het busje ophalen in Duivendrecht en vervolgens naar een locatie in Amsterdam-Noord rijden, waar kennelijk de eerste medeverdachte door [medeverdachte 1] moest worden opgehaald.
Uit de telefoongegevens van [medeverdachte 1] blijkt verder dat de verdachte op de dag van de overval veelvuldig telefonisch contact heeft met de verdachte, zowel voor als na de woningoverval.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is, of deze handelingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als het tenlastegelegde medeplegen van, uitlokken van dan wel medeplichtigheid aan de woningoverval.
Primair - vrijspraak medeplegen
De rechtbank is, mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en de verdediging is aangevoerd, van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten te kunnen vaststellen. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering van de woningoverval en de bijdrage van de verdachte, gelegen in het enkele vragen aan [medeverdachte 1] om een busje naar Den Haag, de plaats waar de woningoverval plaatsvond, te rijden en hierbij twee locaties door te geven, is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Subsidiair - vrijspraak uitlokking
Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde uitlokking is vereist dat de verdachte (i) opzet had op het uitlokken (ii) een ander heeft aangezet tot het plegen van het feit (iii) hierbij gebruik heeft gemaakt van één of meerdere uitlokkingsmiddelen (iv) het uitgelokte delict is gevolgd en (v) de uitgelokte strafbaar is.
De opsteller van de tenlastelegging is er bij het subsidiair tenlastegelegde feit van uitgegaan dat het strafbare feit dat door de verdachte zou zijn uitgelokt, het medeplegen van [medeverdachte 1] van de woningoverval betreft. De rechtbank kan op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht echter niet vaststellen dat de uitgelokte ( [medeverdachte 1] ) handelingen heeft verricht die verder gaan dan het opzettelijk behulpzaam zijn bij de woningoverval (medeplichtigheid).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om vast te kunnen stellen dat de verdachte [medeverdachte 1] heeft aangezet tot het
medeplegenvan de woningoverval. De verdachte zal daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Meer subsidiair – medeplichtigheid?
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de gedragingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als de tenlastegelegde medeplichtigheid aan de woningoverval.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader(s) verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Als het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) is gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van zo'n voldoende verband sprake is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. In de regel zal echter kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat als het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, bijvoorbeeld bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Ook in andere gevallen kan sprake zijn van voldoende verband met het gronddelict. Daarbij zijn de aard van het gronddelict, de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang. (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471 en HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1158).
De rechtbank is, gelet op hetgeen eerder is overwogen, van oordeel dat de verdachte door het regelen van [medeverdachte 1] als chauffeur om een busje naar Den Haag te brengen, en hem vervolgens de instructie te geven de bus in Duivendrecht op te halen en hem daarna een locatie te geven in Amsterdam-Noord waar medeverdachte [medeverdachte 1] kennelijk de eerste medeverdachte moest ophalen, behulpzaam is geweest aan de woningoverval die later op de avond heeft plaatsgevonden en hiertoe een middel (het busje met [medeverdachte 1] als chauffeur) en inlichtingen (de locaties) heeft verschaft. Immers, als de verdachte [medeverdachte 1] niet had geregeld als chauffeur en hem daarbij niet voornoemde instructies had gegeven, dan had de woningoverval niet plaats kunnen vinden.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) heeft gehad op het plegen van de woningoverval.
De rechtbank houdt bij beantwoording van deze vraag in het bijzonder rekening met het feit dat de verdachte zich kennelijk in een crimineel circuit begeeft en hierin de rol als bemiddelaar vervult. Dit leidt de rechtbank af uit het berichtenverkeer dat is aangetroffen op de telefoon van de verdachte. De rechtbank wijst hierbij in het bijzonder op de berichtenwisseling van 30 juni 2024 (na de woningoverval) en het bericht van 21 mei 2024 (een maand voor de overval), waarin de verdachte door een onbekend gebleven persoon gevraagd wordt om ‘spelers’ te regelen voor een ‘ov’ (de rechtbank begrijpt: overval), waarbij de ‘driver’ en ‘p’(de rechtbank begrijpt: een vuurwapen) al geregeld zijn. Opvallend hierbij is dat het bericht van 21 mei 2024 de dag na de overval opnieuw door de verdachte op zijn telefoon is opgeslagen.
Voorts is er op de telefoon van de verdachte een screenshot van een snapchat van een onbekend gebleven persoon aangetroffen van 22 mei 2024, waarin staat dat ‘ze’ gewoon ‘met hem in de bus naar een osso gaan’ en dat dit ‘alleen zijn taak is’, daarna kan ‘hij gewoon weggaan’. Ondanks dat de rechtbank niet kan vaststellen of de verdachte degene geweest is die dit bericht verstuurd of ontvangen heeft en ook niet met zekerheid kan worden gezegd dat dit ziet op de gebeurtenissen van 20 juni 2024, is het wel opvallend dat dit bericht is aangetroffen op de telefoon van de verdachte en dat de inhoud van dit bericht precies overeenkomt met de manier waarop uitvoering is gegeven aan de rol van [medeverdachte 1] . Dit wordt bovendien ondersteund door berichten die [medeverdachte 1] zelf stuurt aan [snapchataccount 2] ( [naam 1] ) waarin hij zegt dat hij ‘moet wachten tot die lik osso komt’ en ‘die kills moet afzetten bij mijn mattie en dan ben ik safe’.
Ook het bericht van 11 juni 2024, waaruit blijkt dat ‘de driver echt niet kan’, maar dat het tankgeld betaald wordt en dat als de ‘djoen’ niet lukt ‘hij’ in ieder geval € 100,- krijgt, strookt met de lezing van het dossier dat de verdachte [medeverdachte 1] heeft gevraagd voor het rijden van het busje, terwijl hij (de verdachte) wist dat er een overval zou plaatsvinden.
Ook de berichten die na de woningoverval tussen de verdachte en [medeverdachte 1] zijn gewisseld zijn naar het oordeel van de rechtbank opvallend, nu deze gelet op de context niet anders dan betrekking moeten hebben op het (mede) mogelijk maken van de vlucht van de overvallers.
De rechtbank komt, gelet op de rol van de verdachte als bemiddelaar in het criminele circuit, de berichten met betrekking tot het regelen van een driver voor een ‘ov’ een maand voor de woningoverval, de snapchat met de taakomschrijving van de kennelijke driver die overeenkomt met de rol die [medeverdachte 1] vervuld heeft en de berichten die tussen de verdachte en [medeverdachte 1] gewisseld zijn na de overval, tot de conclusie dat de verdachte wist dat er een woningoverval gepleegd zou worden en dus dat de verdachte eveneens opzet had op het plegen van dit feit.
Het verweer van de raadsman dat de handelingen van de verdachte in een te ver verwijderd verband van het tenlastegelegde feit staan om strafrechtelijk relevant te zijn, wordt, gelet op het voorgaande, verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn en het verschaffen van middelen en inlichtingen, als op de woningoverval en daarmee de ten laste gelegde medeplichtigheid.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
[medeverdachte 2] en anderen op 20 juni 2024 te 's-Gravenhage,
tezamen en in vereniging,
- een horloge en
- een tas (met inhoud onder andere een paspoort en een zonnebril) en
- een of meerdere bankpas(sen) en
- een pandbewijs (van sieraden) en
- een of meerdere (gouden) sieraden,
goederen, die aan [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] , toebehoorden
hebbenweggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met
geweld tegen [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] en [naam 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat die [medeverdachte 2] en anderen
- naar voornoemde woning zijn toegegaan en
- ( vervolgens) met op vuurwapens gelijkende voorwerpen en messen op die [naam 2] (die zich voor de woning bevond) zijn afgerend en
- ( vervolgens) met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [naam 2] hebben geslagen en (daarbij) op dreigende/intimiderende toon hebben geroepen: “Ik schiet je nu dood. Ik schiet je nu dood”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- ( vervolgens) toen die [naam 3] de voordeur opende de voordeur met kracht open hebben geduwd/gedrukt, waarbij die [naam 3] opzij werd geduwd en vervolgens de woning van die [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] zijn binnengedrongen en
- ( vervolgens) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes hebben gericht op die [naam 3] , waarbij die [naam 3] (tijdens een hierop ontstane vechtpartij) geraakt werd door het mes in zijn hand en in zijn gezicht en
- ( vervolgens) die [naam 3] met een mes in de rug, althans in het lichaam, hebben gestoken en
- tegen die [naam 2] op dreigende/intimiderende toon hebben geroepen (zakelijk weergegeven) "Waar is de kluis en waar is het geld?" en
- ( vervolgens) die [naam 2] en [naam 3] hebben gedwongen op de grond te liggen door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [naam 2] en die [naam 3] te richten en (daarbij) op dreigende /intimiderende toon te zeggen: “Ik schiet jullie neer”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- ( vervolgens) een ketting van de hals van die [naam 3] hebben afgetrokken,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 20 juni 2024 te
’s Gravenhage opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk, middelen en inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte
- contact met [medeverdachte 1] , waarin hij, verdachte, aan die [medeverdachte 1] de opdracht geeft een klus te doen en
- die [medeverdachte 1] de opdracht gegeven naar Duivendrecht te gaan om daar een busje op te halen en
- ( vervolgens) die [medeverdachte 1] een locatie in Amsterdam Noord doorgegeven waar die [medeverdachte 1] naar toe moest rijden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat toepassing gegeven dient te worden aan het adolescentenstrafrecht (ASR), gelet op de leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit, het feit dat de verdachte onderdeel uitmaakt van een (pleeg)gezin die hem bijsturing kan geven en de averechtse werking die volwassendetentie op de toekomst van de verdachte zal hebben.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf dient te worden gematigd, met daarbij het voorstel om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een bijzondere voorwaarde in de vorm van begeleiding.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een gewapende woningoverval die laat in de avond circa begin van de nacht plaatsvond. De verdachte heeft weloverwogen een medeverdachte gevraagd, zonder hem daarbij verdere informatie te geven, een busje naar Den Haag te rijden, terwijl hij wist dat de medeverdachte de chauffeur zou zijn voor de plegers van de woningoverval.
Bij de overval is vervolgens gebruik gemaakt van diverse wapens, waaronder (nep)vuurwapen(s) en een mes(sen). De mededaders hebben de moeder van het nietsvermoedende gezin buiten op de oprit overvallen en haar met een (nep)vuurwapen tegen het hoofd geslagen en zijn vervolgens de woning binnengedrongen doordat de zoon zijn moeder hoorde gillen, de deur opende en opzij werd geduwd door de indringers. Bij het betreden van de woning hebben de mededaders de zoon meermaals gestoken, waarbij hij gewond is geraakt aan zijn gezicht, rug en hand. Ook zijn de moeder en zoon bedreigd met een (nep)vuurwapen en is de moeder daarbij (nogmaals) met het (nep)vuurwapen op haar hoofd geslagen. In de woning waren op het moment van de overval nog twee andere kinderen aanwezig. Zij hebben het voorval vanaf de bovenverdieping meegemaakt en zijn ook geconfronteerd geweest met één van de overvallers die in één van de slaapkamers op zoek was naar goederen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een overval, zeker als deze gepaard gaat met geweld, vergaande gevolgen voor de slachtoffers heeft. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Dat geldt eens te meer voor kinderen voor wie de ouderlijke woning een veilige uitvalsbasis moet zijn. Door het handelen van de verdachte en zijn mededaders is de slachtoffers dit gevoel van veiligheid ontnomen. De ervaring leert dat slachtoffers van een woningoverval nog lange tijd gevoelens van angst houden en daarvan veel hinder ondervinden in hun dagelijks leven. Uit de slachtofferverklaringen van [naam 2] en [naam 3] blijkt hoe groot de impact op hen en de rest van het gezin geweest is, waarbij slachtoffer [naam 3] in het bijzonder nog elke dag geconfronteerd wordt met het voorval vanwege de littekens die hij hier, onder andere in zijn gezicht, aan heeft overgehouden. Ook blijkt uit hun verklaringen dat zij nog steeds bang zijn in hun eigen woning, omdat nog steeds niet duidelijk is wie opdracht heeft gegeven tot de woningoverval.
De impact van het handelen van de verdachte is ook groot geweest op de rest van de samenleving. Los van het feit dat dergelijke strafbare feiten bij de samenleving in zijn geheel gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengen, zijn in dit geval veel buurtbewoners getuige geweest. Zij hebben de overvallers uit de bus zien stappen of na de overval zien wegrennen en enkelen van hen hebben achteraf aan de slachtoffers eerste hulp verleend. Zij zijn geconfronteerd met de gevolgen van het handelen van de verdachte en zijn mededaders, wat ook bij hen de nodige sporen van angst en onveiligheid heeft nagelaten.
Van dit alles hebben de verdachte en zijn mededaders zich geen enkele rekenschap gegeven. Het enige wat voor hen gold was financieel gewin. De rechtbank rekent dit alles de verdachte en zijn mededaders dan ook zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 september 2024. De verdachte is in de afgelopen jaren niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten veroordeeld. De rechtbank ziet de verdachte daarom als first offender.
Toepassing ASR of volwassenenstrafrecht?
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit op zijn tweeëntwintigste gepleegd heeft. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het ASR toe te passen overweegt de rechtbank het volgende.
Over de persoon van de verdachte is geen reclasseringsrapportage of een ander deskundigenrapport opgesteld. Op basis van het dossier en dat wat ter terechtzitting naar voren is gebracht overweegt de rechtbank dat de verdachte in zijn manier van handelen berekenend overkomt. De verdachte gaat bewust te werk, regelt een beïnvloedbare medeverdachte voor het rijden van een busje en vertelt de medeverdachte niet dat het de bedoeling is dat hij meerdere overvallers als chauffeur naar een woningoverval moet rijden. Ook in zijn proceshouding komt de verdachte berekenend over. Zo heeft hij zich steeds op het zwijgrecht beroepen en voor het eerst tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak, als de inhoud van het strafdossier en de verklaringen van de medeverdachten hem ruim bekend zijn, legt hij een summiere verklaring af die in lijn is met de (belastende) informatie over hem. Voorts bestaat bij de rechtbank op basis van het berichtenverkeer van de verdachte het vermoeden dat de verdachte zich vaker in vergelijkbare criminele milieus en situaties begeeft, waarin illegale klussen worden aangeboden of strafrechtelijke feiten worden beraamd en gepleegd. Daartegenover heeft de verdachte zijn pleeggezin als beschermende factor en heeft de verdachte een baan waarmee hij zelfstandig zijn eigen geld verdient. Bij de verdachte is mogelijk sprake van een benedengemiddelde intelligentie, al heeft de verdachte verklaard hier zelf geen problemen van te ondervinden.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van de verdachte onvoldoende aanleiding om toepassing te geven aan het ASR. De rechtbank zal bij de strafoplegging dan ook uitgaan van het volwassenenstrafrecht.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor een woningoverval met ander (dan licht) geweld als uitgangspunt vermeld een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de woningoverval in vereniging is gepleegd, heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren, dat gebruik is gemaakt van (nep)vuurwapen(s) en mes(sen) en dat (steek)letsel is toegebracht aan de slachtoffer(s).
De rechtbank komt door deze strafverzwarende omstandigheden in dit geval uit op een uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar (72 maanden).
Gelet op het feit dat de verdachte schuldig is aan medeplichtigheid, zal de rechtbank het uitgangspunt van 6 jaar (72 maanden) verminderen met een derde, waardoor het uitgangspunt in dit geval uitkomt op 4 jaar (48 maanden).
Andere omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank in strafverzwarende zin moeten worden meegewogen zijn in eerste instantie gelegen in het feit dat de verdachte, ondanks dat hij als medeplichtige is aangemerkt, naar het oordeel van de rechtbank op de achtergrond een meer organiserende rol heeft gehad die ook van een zekere professionaliteit getuigt. Daarnaast heeft de verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] , die hij nota bene kende, geronseld voor het rijden van de bus en heeft de verdachte hem hierbij bewust minder informatie gegeven dan hij op dat moment had kunnen geven. De verdachte heeft hierdoor misbruik gemaakt van iemand die goedgelovig is geweest.
De rechtbank zal in positieve zin in de strafmaat rekening houden met het feit dat de verdachte een first offender is.
De rechtbank is, gelet op de zojuist genoemde omstandigheden, van oordeel dat aan het uitganspunt van een gevangenisstraf van 4 jaar (48 maanden), 2 maanden in het nadeel van de verdachte moeten worden toegevoegd, wat maakt dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 15.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 7.200,00 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade.
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van alle drie de vorderingen benadeelde partij.
In het geval van [naam 2] tot een bedrag van € 15.200,00, in het geval van [naam 3] tot een bedrag van € 10.000,00 en in het geval van [naam 4] tot een bedrag van
€ 3.000,00, allen met hoofdelijke oplegging van zowel de wettelijke rente als de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade, zoals gevorderd door [naam 2] , op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de gouden sieraden zijn weggenomen en dus dat dit deel van de vordering op het totaal in mindering dient te worden gebracht.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de immateriële schade voor zowel [naam 2] als [naam 3] zich op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende zijn onderbouwd en daarom dienen te worden gematigd. De raadsman heeft een voorstel gedaan de vordering van [naam 2] te matigen tot een bedrag van € 5.000,00 en de vordering van [naam 3] tot een bedrag van € 7.500,00.
Ten aanzien van de immateriële schade zoals gevorderd door [naam 4] , heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Benadeelde partij [naam 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 7.2000,00.
De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd, ook ten aanzien van de weggenomen gouden sieraden. De rechtbank ziet gelet op hetgeen onder 3.5 bewezen is verklaard (en de daartoe gebezigde bewijsmiddelen) geen aanleiding om hieraan te twijfel.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De vordering behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen verdere onderbouwing dan welke reeds door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 8.000,00.
Benadeelde partij [naam 3]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De vordering behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen verdere onderbouwing dan welke reeds door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,00.
Benadeelde partij [naam 4]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en niet betwist door de verdediging. Daarom zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.000,00.
Wettelijke rente
De rechtbank zal ten aanzien van alle vorderingen de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 juni 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenvergoeding
Nu de vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan de schadevergoedingen worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de wettelijke rente over de toegewezen schadebedragen en de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of wettelijke rente en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregelen (hoofdelijk)
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van:
  • € 15.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald; ten behoeve van [naam 2] ;
  • € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald; ten behoeve van [naam 3] ;
  • € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald; ten behoeve van [naam 4] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatrelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 48, 49 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
50 (vijftig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partijen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen:
een bedrag van € 15.200,00, aan: [naam 2] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024, tot de dag waarop deze vordering is betaald;
een bedrag van € 10.000,00, aan: [naam 3] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
een bedrag van € 3.000,00, aan: [naam 4] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024, tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregelen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 15.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 111 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 85 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partijen te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Balfoort, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2025.