ECLI:NL:RBDHA:2025:9736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
NL25.15530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen het besluit van 2 april 2025 beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 april 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank overweegt dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte de gronden van de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel te handhaven. Eiser stelde ook dat er onvoldoende was gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan, maar de rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat minder dwingende maatregelen niet doeltreffend zouden zijn. Eiser voerde aan dat er een fout was in de informatiebrief, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15530

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1977.
M122
2. Eiser stelt dat het document M122 ten onrechte niet aan hem is uitgereikt, terwijl hij tijdens het voortraject wel enige tijd in detentie heeft verbleven. Er is daarom sprake van een gebrek in het voortraject.
3. De rechtbank overweegt dat het document M122 een brief is waarin staat dat de strafrechtelijke detentie ten einde komt en betrokkene zal worden overgedragen aan de vreemdelingenpolitie in het kader van de Vw 2000. De rechtbank overweegt dat uitreiking van dit document niet vereist is in dit geval en er dus geen sprake is van een gebrek. Eiser is op 2 april 2025 om 14:19 uur strafrechtelijk
aangehouden. Aansluitend aan deze aanhouding is eiser op 2 april 2025 om 15:41uur overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. Hieruit valt af te leiden dat eiser niet in strafrechtelijke
detentieheeft gezeten, waardoor een M122 in eisers geval niet nodig is. De rechtbank overweegt verder dat - voor zover wel sprake zou zijn van een gebrek - niet is gesteld of gebleken dat eiser door het niet uitreiken van het formulier in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de bewaringsmaatregel
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, hetgeen is gebleken uit de omstandigheden dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5. De minister heeft de lichte gronden 4a en 4b ter zitting laten vallen. De overige gronden heeft de minister gehandhaafd.
6. Eiser heeft de zware gronden 4a en 4d en de lichte grond 4f betwist. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de overige gronden niet bestreden. Hij betwist evenmin dat deze gronden de conclusie rechtvaardigen dat een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht. Deze gronden kunnen – ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is [1] – de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
7. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat in de maatregel onvoldoende is gemotiveerd waarom niet volstaan kon worden met een lichter middel dan inbewaringstelling. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1409) volgt dat de minister bij de belangenafweging alle feiten en omstandigheden moet betrekken waarmee hij bekend is, en niet alleen de omstandigheden die de vreemdeling expliciet noemt bij de beantwoording van de concrete vraag of er omstandigheden zijn die volgens hem maken dat vreemdelingendetentie in zijn geval niet mogelijk is. Eiser heeft gedurende zijn verhoor ook verteld dat hij niet terug wil keren naar Marokko omdat hij daar problemen verwacht en dat hij een dochter heeft in Italië. Uit de maatregel blijkt niet dat deze omstandigheden kenbaar bij de belangenafweging zijn betrokken. Gelet op het voorgaande moet de maatregel onrechtmatig worden geacht.
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het risico op onttrekken dat daaruit volgt, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat hij bij de belangenafweging de
relevantefeiten en omstandigheden moet betrekken waarmee hij bekend is en dat de omstandigheden dat eiser niet terug wil keren naar Marokko en dat hij een dochter heeft die in Italië bij haar moeder verblijft, niet hoeven betrekken bij de belangenafweging of volstaan kan worden met een lichter middel omdat deze omstandigheden daarvoor niet relevant zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken is dat de minister onzorgvuldig te werk is gegaan. Van persoonlijke omstandigheden die de maatregel onevenredig bezwarend maakten, is de rechtbank evenmin gebleken. De beroepsgrond faalt.
Fout in informatiebrief
9. Eiser stelt dat in de vertaling van de informatiebrief die is uitgereikt aan eiser de lichte grond 4a is aangekruist, terwijl over die grond in de motivering van de maatregel van bewaring niets is terug te vinden. Dit maakt de bewaringsmaatregel niet onrechtmatig maar heeft volgens eiser wel het gevolg dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen.
10. De rechtbank volgt eiser in dit laatste niet. Het klopt dat in de vertaling van de informatiebrief de lichte grond 4a is aangekruist, terwijl die in de bewaringsmaatregel niet is gemotiveerd. De minister heeft deze lichte grond echter ter zitting laten vallen en ook zonder deze grond resteren er voldoende gronden om een onttrekkingsrisico aan te nemen. Nu de lichte grond wel is aangekruist in de informatiefolder, maar niet (langer) aan eiser is tegengeworpen in de bewaringsmaatregel, is de rechtbank oordeel dat niet is gebleken dat eiser enkel door het kruisje bij de lichte grond 4a in de vertaling van de informatiebrief in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft dit verder ook niet geconcretiseerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Opeenstapeling van gebreken
11. Voor zover eiser aanvoert aan dat sprake is van een opeenstapeling van gebreken waardoor de belangenafweging in zijn voordeel moet vallen en de maatregel onrechtmatig moet worden geacht, volgt de rechtbank dit niet. Zoals eerder hiervoor is geoordeeld is er geen sprake van gebreken in het voortraject of de bewaringsmaatregel, zodat er ook geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van eiser zou moeten uitvallen. Eiser heeft verder niets aangevoerd waarin de rechtbank aanknopingspunten ziet voor een ander oordeel.
Ambtshalve toets
11. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.O.Y. Elagab, rechter, in aanwezigheid van
K. Postema, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858).