ECLI:NL:RBDHA:2025:9757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
AWB25/5460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ROV 4-maatregel opgelegd door het COa

Op 3 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 25/5460, waarin eiser beroep aantekende tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) van 11 februari 2025. Dit besluit hield in dat aan eiser een ROV-4-maatregel werd opgelegd, wat resulteerde in de inhouding van financiële verstrekkingen, ontzegging van toegang tot de opvanglocatie en aanwijzing van een time-out plek. Eiser betwistte de verslaglegging van het COa en stelde dat het COa onzorgvuldig en partijdig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat het COa het incident terecht als een incident met grote impact had aangemerkt en dat de opgelegde maatregelen gerechtvaardigd waren. De rechtbank vernietigde echter het besluit voor wat betreft de ingangsdatum van de maatregelen, die pas op 11 februari 2025 konden ingaan, en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser kreeg wel proceskostenvergoeding toegewezen van € 1.930,95.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/5460

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2025 in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: drs. M. Visscher),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het COa van 11 februari 2025 om aan eiser een ROV-4-maatregel op te leggen. Die maatregel houdt in dat voor de duur van een week alle financiële verstrekkingen worden ingehouden, de toegang tot de opvanglocatie is ontzegd en en een time-out plek wordt aangewezen.
1.1.
Eiser heeft op 7 maart 2025 beroepsgronden ingediend en verzocht tot vergoeding van de dagen dat hij geen gebruik kon maken van de COa opvangvoorzieningen en tot vergoeding van het ingehouden week- en leefgeld. Eiser heeft op 11 april 2025 nadere gronden van beroep ingediend.
1.2.
Het COa heeft op 30 april 2025 een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Het COa heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep tegen het besluit om aan eiser een ROV-4-maatregel op te leggen is gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt en het besluit wordt vernietigd. Eiser krijgt ook vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank legt hierna, aan de hand van de beroepsgronden, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verslaglegging van het COa
3. Eiser betoogt dat hij zich niet herkent in de verslaglegging van het COa. Eiser betoogt verder dat het COa onzorgvuldig, niet objectief en niet onpartijdig heeft gehandeld, wat in strijd is met artikel 3.2 van de Awb [1] en artikel 20 vijfde lid van de Opvangrichtlijn. Eiser voert verder aan dat het COa uitgaat van één getuige van het incident en dat deze getuige niet-onafhankelijk is. Het COa heeft het effect van groepsdruk op de getuige niet meegenomen in het besluit. De zienswijze van eiser is ook onvoldoende betrokken in het besluit, aldus eiser. Eiser ontkent de woorden te hebben gebruikt die zijn opgenomen in het besluit. Eiser betoogt dat de context van het incident en hetgeen daaraan vooraf is gegaan onvoldoende is meegenomen in het besluit. Eiser stelt te worden gepest door zijn kamergenoten, omdat hij is bekeerd tot het christendom. Het COa heeft volgens eiser te weinig aandacht gehad voor zijn kwetsbare situatie en eiser stelt dat dit een bekend probleem is bij het COa. Eiser verwijst hierbij naar een onderzoeksrapport van Deloitte uit 2011 [2] en een onderzoeksrapport van het WODC uit 2021. [3]
3.1.
Het COa stelt dat eiser het incident niet betwist. Eiser heeft volgens het COa het gevecht uitgelokt door de medebewoner te beledigen. Het COa heeft daarom besloten aan eiser een time-out maatregel op te leggen en heeft eiser overgeplaatst naar het asielzoekerscentrum in Groningen. Het COa merkt daarbij op dat ook aan de medebewoner die vechtend met eiser in de kamer is aangetroffen een ROV-4 maatregel is opgelegd. Eiser heeft volgens het COa erkend dat hij beledigende taal richting een medebewoner heeft gebruikt.
3.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Vooropgesteld moet worden dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet is vereist dat de incidenten wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat het incident zich heeft voorgedaan. Dat laatste is hier het geval. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de verslaglegging van het COa. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser niet betwist dat er is gevochten. Daarmee staat vast dat er een gevecht heeft plaatsgevonden en dat eiser daar onderdeel van was. Ook is de rechtbank niet gebleken dat er, bij het door het COa verrichte onderzoek, sprake is van partijdigheid, of dat het onderzoek niet objectief is. Het COa heeft de zienswijze van eiser voldoende kenbaar meegenomen in het besluit, zoals ook blijkt uit het besluit onder het kopje Motivering. Eiser heeft niet aangegeven wat hij in het zienswijzegesprek zou hebben gezegd. De rechtbank is van oordeel dat er aldus onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de in het besluit opgenomen zienswijze. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de verklaring van de getuige, waarop het COa zich onder andere baseert, onbetrouwbaar is omdat hij op de hand van de medebewoner is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de getuige niet alleen belastend heeft verklaard over eiser, maar ook ten aanzien van de medebewoner. Verder overweegt de rechtbank, dat de verslaglegging, anders dan eiser stelt, niet is gebaseerd op één getuigenverklaring, maar op drie verklaringen. Eén van eiser zelf, één van de medebewoner met wie eiser heeft gevochten en één van een andere bewoner (de hiervoor bedoelde getuige). Van groepsdruk op de getuige is niet gebleken, de enkele stelling van eiser dat er sprake zou zijn van groepsdruk, maakt dit niet anders.
Heeft het COa het incident terecht aangemerkt als een incident met grote impact?
4. Eiser betoogt dat het COa het incident ten onrechte heeft aangemerkt als een incident met grote impact. Eiser stelt dat het gevecht heeft plaatsgevonden op de kamer en dat er geen verstoring van de rust was op de rest van het asielzoekerscentrum. Eiser voert aan dat de COa-medewerker pas op de hoogte was van het gevecht nadat iemand anders de medewerker erop wees. Ook blijkt volgens eiser verder uit het besluit niet dat er sprake is van een incident met grote impact.
4.1.
Het COa stelt dat eiser de huisregels heeft overtreden door met een medebewoner te vechten op hun kamer. Het COa heeft dit incident aangemerkt als een incident met een grote impact en verwijst daarbij naar haar Maatregelenbeleid.
4.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het COa het incident terecht heeft aangemerkt als een incident met grote impact. Zoals volgt uit het Maatregelenbeleid is er in het geval van agressie en geweld met als doel de ander fysieke schade toe te brengen sprake van een incident met een grote impact. Het COa heeft, naar het oordeel van de rechtbank, een gevecht tussen twee mensen als zodanig kunnen kwalificeren. Dat het gevecht zich, zoals eiser stelt, niet in de openbare ruimte heeft afgespeeld maakt het oordeel niet anders.
Had het COa moeten afzien van oplegging van de ROV-4-maatregel?
5. Eiser betoogt dat er in niet-westerse landen sprake is van een schaamtecultuur. Daarmee is een time-out maatregel een zwaardere bestraffing dan het inhouden van leefgeld. Eiser stelt dat hij aldus zwaarder is bestraft dan zijn kamergenoot en dat daardoor sprake is van een ongelijke behandeling. Eiser stelt verder dat hij zich in een bijzonder kwetsbare positie bevond omdat hij als bekeerd christen op een kamer is geplaatst met moslims. Hiermee heeft het COa volgens eiser in strijd gehandeld met zijn eigen beleid. Eiser stelt bij het COa te hebben aangegeven dat hij op een andere kamer wenst te worden geplaatst. Eiser draagt een getuige aan die kan bevestigen dat eiser wordt gepest.
5.1.
Het COa stelt zich op het standpunt, dat eiser door de medebewoner en een andere getuige is aangewezen als de agressor en dat een time-out maatregel noodzakelijk was om de leefbaarheid en veiligheid op de locatie te waarborgen. Over de bijzondere kwetsbaarheid stelt het COa zich op het standpunt, dat van bijzondere kwetsbaarheid niet blijkt, maar zelfs als er sprake zou zijn van bijzondere kwetsbaarheid dan is dat volgens het COa geen rechtvaardiging voor het gedrag. De verklaring van de getuige die eiser aandraagt ziet op de bejegening na afloop van het incident. Deze verklaring maakt het besluit daarom volgens het COa niet anders.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert, onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het COa, dat eiser het incident heeft geïnitieerd. De rechtbank is verder niet gebleken, dat er sprake is geweest van ongelijke behandeling. Zowel eiser als de medebewoner hebben een bestuurlijke maatregel opgelegd gekregen. Dat eiser anders dan de medebewoner ook de toegang tot de locatie is ontzegd en als time-out is overgeplaatst naar een andere locatie, is gelet op het feit dat eiser het incident heeft geïnitieerd niet onredelijk. Dat het COa geen oog heeft gehad voor de spanningen die ontstaan als eiser (die stelt te zijn bekeerd tot het christendom) de kamer moet delen met moslims en de situatie daarom uit de hand is gelopen, is niet gebleken. Overigens is de rechtbank van oordeel dat, hoe begrijpelijk het ook is dat de situatie waarin eiser en zijn medebewoners zich bevinden, spanningen oplevert, dat het gedrag van eiser nog niet rechtvaardigt. Over de bejegening na afloop van het incident verwijst de rechtbank eiser naar de klachtenregeling van het COa.
Ingangsdatum opgelegde ROV-maatregelen
6. Eiser stelt dat de maatregelen ten onrechte zijn ingegaan op 10 februari 2025 nu het besluit dateert van 11 februari 2025.
6.1.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
6.2.
Artikel 10, zesde lid van Rva [4] bepaalt dat verstrekkingen bedoeld in artikel 9, eerste lid niet worden beperkt of ingetrokken voordat de beslissing, bedoeld in het eerste en tweede lid is genomen. De verstrekkingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Rva omvatten onder andere “onderdak in opvangvoorzieningen” en “financiële toelage”. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de ROV-maatregelen die hier zijn getroffen - inhouding financiële verstrekkingen, ontzegging van de toegang en het aanwijzen van een time out plek (de overplaatsing naar een andere locatie) - onder een beperking of inhouding van de verstrekkingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Rva. De stelling in het verweerschrift dat de time-out geen inhouding van de verstrekking betreft, ziet er aan voorbij dat ook de beperking van de verstrekking onder het bereik van de regel in artikel 10, zesde lid van de Rva valt.
6.3.
De beperking of inhouding van de verstrekkingen kan gelet op artikel 10, zesde lid van de Rva dus niet ingaan voordat de beslissing is genomen. Dat betekent dat de maatregelen pas in kunnen gaan op 11 februari 2025.
Schadevergoeding en proceskostenveroordeling
6.4.
De rechtbank ziet ondanks het onder 6.3 overwogene geen aanleiding voor de gevraagde vergoeding van de dagen dat eiser geen gebruik kon maken van de opvangvoorzieningen en het ingehouden leef- en weekgeld. Er was immers geen sprake van een situatie waarin eiser geen opvang heeft gekregen. Door de overplaatsing heeft eiser gebruik kunnen maken van opvangvoorzieningen. De financiële verstrekkingen zijn pas na 11 februari 2025 ingehouden.
6.5.
De rechtbank ziet aanleiding om het COa te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.930,95 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 907,00 en wegingsfactor 1 + reis- en verblijfkosten van € 26,20 + overige kosten (tolk) van € 90,75).

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Het besluit wordt vernietigd voor wat betreft de ingangsdatum van het besluit. De ingangsdatum van de maatregelen wordt bepaald op 11 februari 2025. Deze uitspraak treedt dan op grond van artikel 8:72, derde lid onder b van de Awb [5] in de plaats van het vernietigde gedeelte van het besluit. Voor het overige blijft het besluit in stand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 februari 2025 voor zover het de ingangsdatum van de opgelegde maatregelen betreft;
- bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
- veroordeelt het COa in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.930,95.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 3 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.“Rapport inzake een kwalitatief onderzoek onder (oud) bewoners van asielzoekerscentra, naar mogelijkheden ter verhoging van de meldingsbereidheid van incidenten op het gebied van geloofsovertuiging en seksuele geaardheid”, 20 december 2011, Deloitte, p. 14 en p. 18.
3.“LHBTI’s, bekeerlingen en religieverlaters in de asielopvang”, WODC, 6 oktober 2021.
4.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
5.Algemene wet bestuursrecht.