In deze zaak is in geschil of de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2022 door de inspecteur van de Belastingdienst naar het juiste bedrag is opgelegd. Eiser, die in 2022 bij vier verschillende werkgevers heeft gewerkt en een uitkering van het UWV heeft ontvangen, heeft een beroep ingesteld tegen de handhaving van de aanslag door de inspecteur. Eiser stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat de teruggaven op de voorlopige aanslagen correct waren en dat hij het bedrag van € 5.220 niet hoeft terug te betalen. De inspecteur betwist dit en stelt dat er geen rechtens te beschermen vertrouwen is geschonden.
Tijdens de zitting is vastgesteld dat de aanslag juist is vastgesteld en dat eiser de eerder ontvangen voorlopige aanslagen van € 5.220 verschuldigd is. De rechtbank oordeelt dat eiser niet kan ontlenen aan de voorlopige aanslagen dat de inspecteur een weloverwogen standpunt heeft ingenomen over de definitieve aanslag. De rechtbank begrijpt de vervelende situatie voor eiser, maar concludeert dat de aanslag niet onjuist is en dat er geen grond is voor vernietiging. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.