ECLI:NL:RBDHA:2025:9766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 5362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de juistheid van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak is in geschil of de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2022 door de inspecteur van de Belastingdienst naar het juiste bedrag is opgelegd. Eiser, die in 2022 bij vier verschillende werkgevers heeft gewerkt en een uitkering van het UWV heeft ontvangen, heeft een beroep ingesteld tegen de handhaving van de aanslag door de inspecteur. Eiser stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat de teruggaven op de voorlopige aanslagen correct waren en dat hij het bedrag van € 5.220 niet hoeft terug te betalen. De inspecteur betwist dit en stelt dat er geen rechtens te beschermen vertrouwen is geschonden.

Tijdens de zitting is vastgesteld dat de aanslag juist is vastgesteld en dat eiser de eerder ontvangen voorlopige aanslagen van € 5.220 verschuldigd is. De rechtbank oordeelt dat eiser niet kan ontlenen aan de voorlopige aanslagen dat de inspecteur een weloverwogen standpunt heeft ingenomen over de definitieve aanslag. De rechtbank begrijpt de vervelende situatie voor eiser, maar concludeert dat de aanslag niet onjuist is en dat er geen grond is voor vernietiging. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/5362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2022 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 juni 2024 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2025.
Eiser is verschenen.
Namens verweerder zijn [naam 1] en mr. [naam 2] verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Gedurende het belastingjaar 2022 heeft eiser achtereenvolgens bij vier verschillende werkgevers gewerkt, te weten [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] B.V. [bedrijfsnaam 3] C.V. en [bedrijfsnaam 4] B.V. Ook heeft eiser een uitkering van het UWV ontvangen.
2. Eiser heeft in 2022 meermaals een voorlopige aanslag IB/PVV 2022 aangevraagd c.q. gewijzigd. Verweerder heeft naar aanleiding van deze aanvragen/wijzigingen verschillende teruggaven verleend. Op 7 maart 2023 heeft eiser zijn aangifte IB/PVV 2022 ingediend. Op 8 maart 2023 heeft eiser een gewijzigde aangifte IB/PVV 2022 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.530.
3. Verweerder heeft op 9 mei 2023 een nadere voorlopige aanslag IB/PVV 2022 overeenkomstig de gewijzigde aangifte van eiser opgelegd naar een te betalen bedrag van € 5.220. Deze nadere voorlopige aanslag is als volgt opgebouwd:
Loon uit tegenwoordige arbeid € 23.355
Loon uit vroegere arbeid € 15.794 +
Aandeel saldo inkomsten en kosten eigen woning € 1.652 -/-
Betaalde uitgaven voor inkomensvoorzieningen
€ 620 -/-Inkomen uit werk en woning € 36.877
Persoonsgebonden aftrekAftrek specifieke zorgkosten
€ 347 -/-
Belastbaar inkomen werk en woning € 36.530
Verzamelinkomen € 36.530
Bedrag van de voorlopige aanslag
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 6.881
Loonheffing
€ 7.045 -/-
Bedrag voorlopige aanslag € 164 -/-
Berekening voorlopige aanslag
Bedrag nieuwe voorlopige aanslag (H.20.07) € 164
Bedrag vorige aanslag (H.20.06)
€ 5.384 -/-Te betalen bedrag € 5.220
4. Met dagtekening 9 februari 2024 heeft verweerder, overeenkomstig de gewijzigde aangifte van eiser van 8 maart 2023, de definitieve aanslag IB/PVV (de aanslag) aan eiser opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.530.

Geschil5. In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of het vertrouwensbeginsel is geschonden.

6. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij erop mocht vertrouwen dat de teruggaven op de voorlopige aanslagen correct waren en dat hij daarom het bedrag van € 5.220 niet hoeft terug te betalen. Daarnaast verzoekt eiser om een schadevergoeding.
7. Volgens verweerder is niet sprake van een rechtens te beschermen vertrouwen dat de aanslag doorkruist.
Beoordeling van het geschil
8. Ter zitting is komen vast te staan dat niet in geschil is dat de aanslag juist is vastgesteld en dat daaruit volgt dat eiser de eerder ontvangen voorlopige aanslagen ten bedrage van € 5.220 alsnog verschuldigd is.
9. Eiser stelt dat hij naar aanleiding van een van de voorlopige aanslagen telefonisch contact had opgenomen met verweerder om er zeker van zijn dat die voorlopige aanslag juist was vastgesteld, en dat hem daarbij is geantwoord dat de voorlopige aanslagen en dus ook de teruggaven daarop correct zijn vastgesteld.
10. De rechtbank vat deze stelling van eiser op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dat beroep faalt. Naar vaste jurisprudentie kan niet rechtens te beschermen vertrouwen worden ontleend aan een voorlopige aanslag als zodanig. [1] Dat kan pas als de belastingplichtige uit uitlatingen van de inspecteur of uit bijzondere bijkomstige omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen afleiden van de inspecteur weloverwogen een standpunt heeft ingenomen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Zoals ter zitting is komen vast te staan, heeft verweerder bij het telefoongesprek verweerder niet meer gezegd dan dat de voorlopige aanslagen kloppen met de door eiser ingediende verzoeken om voorlopige aanslagen. Daaraan kan niet worden ontleend dat verweerder een weloverwogen standpunt had ingenomen over de elementen van de op te leggen definitieve aanslag.
11. De rechtbank begrijpt hoe vervelend het is voor eiser om te worden geconfronteerd met de terugbetalingsverplichting, vooral omdat hij het bedrag van € 5.220 al had besteed en een lening heeft moeten aangaan om aan de terugbetalingsverplichting te voldoen, maar dat maakt de aanslag niet onjuist en levert geen grond op voor vernietiging daarvan.
12. De terugbetalingsverplichting is ontstaan doordat de werkgevers van eiser te weinig loonbelasting hebben ingehouden en/of doordat onjuiste voorlopige aanslagen zijn gedaan. Daarvan kan verweerder geen verwijt worden gemaakt. Omdat verweerder niet onrechtmatig heeft gehandeld, is veroordeling van hem tot vergoeding van schade niet aan de orde.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard en het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Pelinck, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad, 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2996