ECLI:NL:RBDHA:2025:979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
NL25.1509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Armeense vreemdeling in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Armeense vreemdeling. Eiser, die stelt de Armeense nationaliteit te hebben, is op 11 januari 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 22 januari 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwist de rechtmatigheid van de bewaring en stelt dat hij onterecht in bewaring is gesteld, omdat hij heeft aangegeven terug te willen keren naar Armenië en geen asielverzoek in Nederland heeft ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er concrete aanknopingspunten waren voor de toepassing van de Dublinverordening, aangezien eiser eerder asiel heeft aangevraagd in België. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring op de juiste grondslag is gebaseerd en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1509

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Armeense nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1967.
Grondslag
2. Eiser meent dat hij op onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Verweerder heeft de maatregel van bewaring gebaseerd op artikel 59a van de Vw, omdat er sprake is van concrete aanknopingspunten voor de toepassing van de Dublinverordening. [2] Eiser stelt echter dat hij in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft aangegeven terug te willen keren naar Armenië. Eiser heeft in België weliswaar een asielaanvraag ingediend, maar handhaaft die aanvraag niet. Eiser heeft ook in Nederland geen verzoek om internationale bescherming gedaan. Eiser onderscheidt zich dus niet van een andere groep derdelanders, met name de Albanezen, ten aanzien van welke verweerder artikel 17 van de Dublinverordening analoog toepast. Ten aanzien van deze groep derdelanders voert verweerder het beleid dat bij aankomst wordt gevraagd of de derdelander in Nederland asiel wil aanvragen. En als dit niet het geval is, dan kan een derdelander terugkeren naar Albanië. Eiser meent dat verweerder ten onrechte dat beleid in zijn geval niet heeft toegepast. Daarnaast heeft eiser ook contact gehad met de IOM [3] over zijn terugkeer naar Armenië. Eiser heeft recht op en belang bij terugkeer naar Armenië en meent dat zijn rechten worden geschonden door een voorgenomen overdracht naar België. De maatregel van bewaring had op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw moeten worden opgelegd. De bewaring is daarom van meet af aan onrechtmatig.
3. De Afdeling [4] heeft geoordeeld dat, zodra sprake is van concrete aanknopingspunten voor de toepassing van de Dublinverordening, de vrijheidsbenemende maatregel daarop gebaseerd moet zijn. [5] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat op het moment van de inbewaringstelling concrete aanknopingspunten bestonden dat eiser onder de werkingssfeer van de Dublinverordening viel. Uit Eurodac is namelijk naar voren gekomen dat eiser op 24 maart 2021 en 19 april 2024 in België asiel heeft aangevraagd. Daarnaast heeft België op 15 januari 2025 haar verantwoordelijkheid bevestigd door middel van een claimakkoord. Op 17 januari 2025 heeft verweerder een overdrachtsbesluit genomen. Het is voor de vaststelling van de grondslag van de maatregel van inbewaringstelling niet van belang dat eiser zijn asielverzoek in België niet langer wenst te handhaven. Verweerder heeft eiser dan ook op de juiste grondslag in bewaring gesteld. Dat eiser wenst terug te keren naar zijn land van herkomst maakt dan ook niet dat de maatregel van bewaring niet op artikel 59a van de Vw gebaseerd kon worden. Dat de IOM onderzoek doet naar een terugkeer naar Armenië maakt ook niet dat verweerder eiser op een onjuiste grondslag in bewaring heeft gesteld. Ook de vergelijking met de groep derdelanders uit Albanië gaat niet op. Daar ging het immers wel om een asielverzoek in Nederland. Daarnaast is Armenië niet aangewezen als een land waarbij artikel 17 van de Dublinverordening moet worden toegepast. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [6] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [7] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toets [8]
6. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 27 januari 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Internationale Organisatie voor Migratie.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2122.
6.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
7.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.