ECLI:NL:RBDHA:2025:9797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
NL25.21167
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en informatieplicht in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W.M. Blaauw, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 mei 2025, waarbij de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 21 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij de maatregel van bewaring inmiddels was opgeheven door de verweerder op 20 mei 2025. De rechtbank heeft zich in deze uitspraak beperkt tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven.

De eiser voerde aan dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De eiser stelde dat de informatie in de aan hem verstrekte folder onjuist was, omdat deze suggereerde dat beroep alleen na overleg met een advocaat kon worden ingesteld. De rechtbank overwoog dat de informatieplicht was nageleefd, omdat de verstrekte informatie in lijn was met de gangbare praktijk waarbij doorgaans een advocaat wordt ingeschakeld. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Boesman, in aanwezigheid van griffier mr. D.M. Abrahams, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21167

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M. Blaauw, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Heeft verweerder voldaan aan de informatieplicht?
2. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). In de aan eiser uitgereikte (Arabischtalige) folder staat vermeld dat indien eiser in beroep wil gaan tegen de maatregel van bewaring, hij dit met zijn advocaat dient te bespreken. Deze formulering is echter onjuist, omdat beroep niet enkel na overleg met de advocaat kan worden ingesteld, maar ook zonder diens tussenkomst mogelijk is. Eiser verwijst in dit verband ook naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 18 februari 2025. [1] Hoewel de belangenafweging in die zaak in het voordeel van verweerder uitviel, betoogt eiser dat verweerder sinds de uitspraak reeds drie maanden de tijd heeft gehad om de folder aan te passen. Ook wijst eiser op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 juli 2024, [2] waarin de Afdeling verweerder een termijn van zes maanden heeft gegeven om zijn werkwijze zodanig aan te passen dat aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb wordt voldaan en dat deze termijn ruimschoots is verstreken. De belangenafweging dient dan ook inmiddels in het voordeel van eiser uit te vallen.
3. De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 5.3 van het Vb bepaalt dat eiser bij het opleggen van de maatregel op de hoogte moet worden gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand te vragen. Niet in geschil is dat in de informatiefolder staat vermeld dat eiser, indien hij in beroep wil gaan tegen de maatregel van bewaring, dit met zijn advocaat dient te bespreken.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb. De rechtbank is van oordeel dat de verstrekte informatie recht doet aan de gangbare praktijk, waarbij voor een inbewaringstelling doorgaans een advocaat wordt ingeschakeld om rechtsbijstand te verlenen. Deze advocaat kan ook toelichten dat het voor eiser mogelijk is om zelf een beroepschrift in te dienen. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat eiser, indien hij dat had gewild, door de door verweerder verstrekte voorlichting ervan zou zijn weerhouden om zelfstandig - en niet via een advocaat - beroep in te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Zwolle) 18 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2549.
2.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.