ECLI:NL:RBDHA:2025:9806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
NL25.22378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: beroep ongegrond verklaard

Op 2 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een Egyptische nationaliteit hebbende persoon, en de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 11 maart 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar deze werd door de minister niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 15 mei 2025. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overwoog dat uit Eurodac bleek dat eiser op 24 september 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Duitsland had op 9 april 2025 het verzoek om terugname van eiser aanvaard. Eiser betoogde dat Duitsland zijn asielaanvraag niet behandelde en vreesde voor refoulement na overdracht. De rechtbank oordeelde dat het niet in geschil was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat verweerder terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel hanteerde. Eiser had niet aangetoond dat er structurele tekortkomingen waren in de asielprocedure in Duitsland.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de overdracht aan Duitsland onevenredig hard maakten. Daarom was de beslissing van de minister om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen terecht. Het beroep van eiser werd kennelijk ongegrond verklaard en hij kreeg geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22378

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft op 15 mei 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Egyptische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 11 maart 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen. [2] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 24 september 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 7 april 2025 de autoriteiten van Duitsland verzocht om eiser terug te nemen. [3] Op 9 april 2025 hebben de Duitse autoriteiten dit verzoek aanvaard. [4]
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat Duitsland het claimverzoek twee maal heeft geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening. Dit betekent dat er geen sprake is van een asielaanvraag. Om die reden is hij na de eerdere overdracht aan Duitsland weer teruggekeerd naar Nederland. Nu Duitsland zijn asielaanvraag kennelijk niet behandelt, vreest eiser voor refoulement na de overdracht. Hij meent dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling dient te nemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het is niet in geschil dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
5. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat voor Duitsland mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit uitgangspunt wordt ook bevestigd in vaste jurisprudentie. [5] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Duitsland zijn. Bovendien mag verweerder als gevolg van het claimakkoord, ongeacht de grondslag daarvan, ervan uitgaan dat eiser in Duitsland in de gelegenheid wordt gesteld om een nieuwe asielaanvraag in te dienen en dat deze nieuwe asielaanvraag in behandeling wordt genomen overeenkomstig de internationale verplichtingen en relevante Europese richtlijnen. Bij voorkomende problemen kan eiser zich wenden tot de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is kennelijk ongegrond.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 juni 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).
4.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:588.