ECLI:NL:RBDHA:2025:9920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
SGR 22/7777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing van aanvraag om omgevingsvergunning voor verbouwing van een pand met parkeerproblematiek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025, wordt het beroep van Park Endegeest Ontwikkeling B.V. tegen de afwijzing van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een pand behandeld. Eiseres, de erfpachter van het pand, had op 16 november 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om het pand geschikter te maken voor verhuur in de maatschappelijke sector. De aanvraag omvatte diverse verbouwingen, waaronder het isoleren van het dak en het aanbrengen van ramen. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest, verleende aanvankelijk de vergunning, maar herroept deze later na bezwaren van belanghebbenden, waaronder Stichting Behoud Wilhelminapark en Geesten. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de aanvraag in strijd was met de parkeerregels van het bestemmingsplan. Eiseres betoogde dat de parkeerbehoefte onjuist was vastgesteld en dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar waren, maar de rechtbank volgt dit niet. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7777

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2025 in de zaak tussen

Park Endegeest Ontwikkeling B.V., uit Leiden , eiseres

(gemachtigde: mr. A.M.M. Ferwerda),
en

het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest

(gemachtigde: R. Frijlink).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:

Stichting Behoud Wilhelminapark en Geesten uit Oegstgeest ,(gemachtigde: J.C. Geluk)

Stichting Cuypersgenootschapuit Zoetermeer ,
Historische Vereniging Oegstgeestuit Oegstgeest , belanghebbenden

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor de verbouwing van het pand aan de [adres] te [plaats 1] .

Procesverloop

1. Eiseres is de erfpachter van het pand aan de [adres] te [plaats 1] . Zij wil het pand meer geschikt maken voor verhuur in de maatschappelijke sector. Daartoe heeft zij op 16 november 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de verbouwing van het pand. De aanvraag ziet op het isoleren van het dak, het aanbrengen van ramen in de gevel en in het dak, het maken van een daglichtvoorziening ten behoeve van een souterrain, het maken van een tussenvloer en het verwijderen van het stucgewelf.
1.1.
Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning met het besluit van 17 november 2021 (het primaire besluit) verleend.
1.2.
Belanghebbenden hebben bezwaar ingesteld tegen het primaire besluit.
1.3.
Gedurende de bezwaarfase is zowel voor als na het advies van de bezwarencommissie overleg gevoerd tussen eiseres en verweerder over de parkeeroplossing. Eiseres heeft in bezwaar een parkeerbehoefte onderzoek overgelegd.
1.4.
Met het besluit van 26 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van belanghebbenden gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de aangevraagde omgevingsvergunning alsnog geweigerd. Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het bouwplan van eiseres in strijd is met de parkeerregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘De Geesten’ (het bestemmingsplan) en dat hij geen gebruik wil maken van zijn afwijkingsbevoegdheid.
1.5.
Omdat eiseres het niet eens is met het bestreden besluit, heeft zij hiertegen beroep ingesteld.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van Stichting Behoud Wilhelminapark en Geesten . Stichting Cuypersgenootschap en Historische Vereniging Oegstgeest hebben zich niet laten vertegenwoordigen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 november 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Is Stichting Behoud Wilhelminapark en Geesten ten onrechte als belanghebbende aangemerkt?
4. Eiseres voert in haar aanvullend beroepschrift van 25 oktober 2024 aan dat verweerder Stichting Behoud Wilhelminapark en Geesten (hierna: Stichting Behoud ) ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt. Volgens eiseres had het bezwaar van de Stichting Behoud niet-ontvankelijk verklaard moeten worden, omdat zij uitsluitend procedeert en verder geen feitelijke werkzaamheden verricht met het oog op de in de statuten genoemde doelstelling om zich in te zetten voor het behoud en het herstel van leefmilieu, de natuurwaarden, het landschap en het cultureel erfgebied van het Wilhelminapark en Geesten. Eiseres betoogt daarbij dat verweerder kennelijk dezelfde mening heeft, omdat Stichting Behoud in een andere procedure door verweerder wel niet-ontvankelijk is verklaard omdat zij uitsluitend procedeert. [1] Eiseres betoogt in dit licht dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat de Stichting Behoud als enige belanghebbende bezwaren had tegen de parkeeroplossing. Als de Stichting Behoud in bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard, was het primaire besluit niet herroepen vanwege strijd met de parkeerregels.
4.1.
Om te kunnen bepalen of het belang van de stichting rechtstreeks is betrokken bij het besluit tot vergunningverlening is, naast haar statutaire doel, van belang of zij feitelijke werkzaamheden verricht met het oog op de behartiging van haar doelstelling. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] moet bij de feitelijke werkzaamheden worden gekeken naar de periode voorafgaand aan het indienen van het bezwaarschrift. Verder geldt dat het enkel in rechte opkomen tegen besluiten als regel niet kan worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Dat geldt ook voor werkzaamheden die daarmee verband houden, zoals het indienen van zienswijzen over ontwerpbesluiten, het vergaren van informatie ten behoeve van bestuursrechtelijke procedures en het via de website informeren van derden over aanhangige of afgeronde procedures. Een andere uitleg zou betekenen dat voor de ontvankelijkheid van een bezwaar of beroep van een rechtspersoon, in een geval als hier aan de orde, voldoende is dat hij dergelijke rechtsmiddelen wil aanwenden. De uitleg van de criteria van artikel 1:2, derde lid, van de Awb zou er dan op neerkomen dat het beroepsrecht in feite voor een ieder zou openstaan (actio popularis). Dat is echter juist niet de bedoeling van de beroepsmogelijkheid voor belanghebbende rechtspersonen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat eiseres de ontvankelijkheid van de Stichting Behoud pas in haar aanvullend beroepschrift van 25 oktober 2024 aan de orde heeft gesteld. Zowel in de bezwaarfase als in het beroepschrift is dit niet aan de orde gesteld. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er geen aanleiding was voor de bezwarencommissie om de ontvankelijkheid van de Stichting Behoud op dat moment ter discussie te stellen. Gelet hierop en gelet op de beperkte gelegenheid die de Stichting Behoud heeft gehad om op dit punt een adequaat standpunt in te nemen, is de rechtbank van oordeel dat de Stichting Behoud ter zitting afdoende heeft onderbouwd dat zij ten tijde van het bestreden besluit hier van belang zijnde feitelijke werkzaamheden verrichtte met het oog op de in de statuten genoemde doelstelling, anders dan het uitsluitend in rechte opkomen tegen besluiten. Zo heeft de Stichting Behoud voorafgaande aan en met het oog op de totstandkoming van het bestemmingsplan aan de Stichting in Arcadië opdracht gegeven een onderzoek te verrichten naar de waarden van het onderhavige plangebied. Zij stelt verder dat zij ook in de voorfase betrokken is geweest en overleggen heeft bijgewoond. De rechtbank stelt vast dat uit het door verweerder op 4 mei 2021 vastgestelde Ambitiedocument Oegstgeest blijkt dat de Stichting Behoud als maatschappelijke organisatie/belangengroep via zogenaamde toekomstdialogen en gesprekken betrokken is geweest bij de totstandkoming van dat document. Verder heeft de Stichting Behoud , zoals ook door eiseres aangegeven, in ieder geval van 2018 tot en met 2023 nieuwsbrieven gepubliceerd en worden er, zoals door De Stichting Behoud ter zitting is toegelicht, klankbordgroepvergaderingen georganiseerd met omwonenden.
4.3.
De rechtbank voegt daar nog aan toe dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft toegelicht dat, ook al zou de Stichting in bezwaar niet ontvankelijk zijn geacht, de parkeerregels hoe dan ook aan de orde waren gekomen in de bezwaarfase, omdat de bezwarencommissie in het kader van een volledige heroverweging een algehele bestemmingsplantoets uitvoert.
4.4.
Voor zover eiseres betoogt dat de gemachtigde van de Stichting Behoud geen of een onjuiste machtiging heeft overgelegd, overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van de Stichting Behoud ter zitting een volledige machtiging heeft overgelegd. Dat deze machtiging dateert van 25 oktober 2024 – en dus is ondertekend na de bezwaarfase – maakt dit niet anders. De gemachtigde van de Stichting Behoud Wilhelminapark en Geesten is daarom bevoegd om als gemachtigde op te treden.
Parkeren
Het betoog van eiseres
5. Eiseres betoogt dat verweerder met het bestreden besluit ten onrechte de aanvraag om een omgevingsvergunning heeft geweigerd vanwege strijd met de parkeerregels, zoals vastgelegd in artikel 31.2.1 van het bestemmingsplan. Eiseres voert hiertoe aan dat dat verweerder ten onrechte een parkeerbehoefte van zeven parkeerplaatsen heeft vastgesteld, terwijl er slechts zes parkeerplaatsen nodig zijn. Eiseres heeft verder onderzoek gedaan waaruit volgens eiseres blijkt dat in de parkeerbehoefte van zes parkeerplaatsen voorzien kan worden. Eiseres vindt tenslotte dat verweerder had moeten afwijken van de eis dat moet worden voorzien in parkeerbehoefte op eigen terrein.
Toetsingskader
5.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘De Geesten’ (het bestemmingsplan).
5.2.
Ingevolge artikel 31.2.1 van de planregels gelden en aanzien van parkeren de volgende regels:
Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of van functie worden gewijzigd, wanneer op eigen terrein niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden, waarbij (onverminderd de benodigde voldoende parkeergelegenheid) de parkeervoorzieningen op het betreffende deel van het eigen terrein volgens de bestemmingsregels dienen te zijn toegestaan;
Bij een omgevingsvergunning, vereist voor een bouwwerk bedoeld onder a., wordt aan de hand van de beleidsregel 'Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest', of de opvolger ervan, bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Indien de beleidsregel inzake parkeren gedurende de planperiode wijzigt, wordt er rekening gehouden met de wijziging bij het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a. en b., en worden toegestaan dat in minder parkeergelegenheid wordt voorzien, mits het specifieke gebruik en/of de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geven en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en de parkeersituatie.
Het oordeel van de rechtbank
Voorzien in parkeerbehoefte op eigen terrein?
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat zij het bestreden besluit dient te toetsen aan de hand van de situatie ten tijde van het bestreden besluit (ex tunc).
5.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft bevestigd dat er niet zeven, maar zes parkeerplaatsen nodig zijn voor het bouwplan. Dit is dan ook niet meer in geschil tussen partijen.
5.5.
Eiseres heeft in de bezwaarfase zelf via de [holding] , de holding van eiseres, onderzoek gedaan naar de parkeerbehoefte en de vraag hoe deze ingevuld kan worden. Uit dit onderzoek van 9 maart 2022 volgt dat de volgende zes parkeerplaatsen ervoor kunnen zorgen dat aan de parkeerbehoefte wordt voldaan: twee parkeerplaatsen aan de [straatnaam 1] , twee parkeerplaatsen aan de [straatnaam 2] en twee nieuwe parkeerplaatsen achter het pand van eiseres.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich, op basis van het negatief advies van de afdeling Verkeer van 11 maart 2022 op goede gronden op het standpunt dat eiseres geen gebruik kan maken van reeds bestaande parkeerplaatsen om de uitbreiding van haar pand (met toevoeging van de functie kinderdagverblijf) te bewerkstelligen. Afdoende wordt onderbouwd dat zowel de twee parkeerplaatsen aan de [straatnaam 1] als de twee parkeerplaatsen aan de [straatnaam 2] bestaande parkeerplaatsen zijn en derhalve niet kunnen worden (her)gebruikt om de uitbreiding van de parkeerbehoefte in te vullen. Reeds daarom kan met deze voorgestelde parkeerplaatsen niet aan de parkeereis van zes parkeerplaatsen worden voldaan. Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat de twee nieuwe parkeerplaatsen achter het pand van eiseres ook nog niet meegerekend kunnen worden, omdat deze parkeerplaatsen voorzien zijn op gronden met de bestemming ‘Groen’, waardoor voor deze parkeerplaatsen een omgevingsvergunning nodig is. Omdat nog geen aanvraag daartoe is gedaan is onzeker of die omgevingsvergunning, gelet op de dubbelbestemmingen “Waarde-Archelogie-3” en “Waarde-Cultuurhistorie” verleend kan worden. Hoewel eiseres op die mogelijkheid is gewezen, is er geen aanvraag om een omgevingsvergunning gedaan.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiseres ten behoeve van de uitbreiding van haar pand niet op eigen terrein kan voorzien in de parkeerbehoefte. Het betoog slaagt niet.
Kon verweerder in redelijkheid besluiten om niet af te wijken?
6. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 31.2.1, onder c van de planregels. Volgens eiseres kan de extra parkeerbehoefte goed worden opgelost door gebruik te maken van al bestaande en beschikbare openbare parkeerplaatsen, zoals op het grote parkeerterrein met 130 parkeerplaatsen bij de (voormalige) [school] en parkeervakken langs de [straatnaam 2] . Eiseres vindt dat verweerder haar belangen onvoldoende heeft meegewogen bij deze belangenafweging.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het onderhavige bouwplan niet los kan worden gezien van de andere ontwikkelingen in het projectgebied De Geesten. Aangezien geen duidelijkheid bestaat over de totaaloplossing voor het parkeren binnen het projectgebied, en derhalve ook niet duidelijk is welke consequenties deze oplossing zal hebben voor het kunnen voldoen aan de parkeereis voor onderhavig bouwplan, bestond er volgens verweerder ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende reden om gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt stellen. De stelling van eiser dat op grond van vaste rechtspraak bij de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid uitsluitend rekening mag worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte van het bouwplan zoals dat voorligt en dat de onduidelijkheid van de totaaloplossing derhalve irrelevant is volgt de rechtbank niet. Die rechtspraak ziet op de vraag wat de parkeerbehoefte is als gevolg van een bouwplan en niet op de vraag of gebruik mocht worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid. Nu sprake is van meerdere ontwikkelingen in het projectgebied De Geesten, waaronder een andere ontwikkeling van eiseres op een naastgelegen perceel dat ook haar eigendom is ( [perceel] ), kon verweerder bij de afweging of gebruik wordt gemaakt van die afwijkingsbevoegdheid van belang achten om eerst inzicht te hebben in de totaaloplossing voor parkeren in het projectgebied en de gevolgen van die oplossing voor het kunnen voldoen aan de parkeereis van onderhavig bouwplan. De rechtbank acht het niet onredelijk dat verweerder eerst inzicht wil hebben in de parkeerbehoefte en oplossingen in het deel van het projectgebied van eiseres en in wat de totale parkeersituatie is met het oog op de andere ontwikkelingen is. Nu dat inzicht er ten tijde van het bestreden besluit nog niet was kon verweerder dit naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid als weigeringsgrond hanteren om niet af te wijken van het bestemmingsplan.
6.3.
De rechtbank overweegt daarbij dat de ontwikkelingen die zich hebben afgespeeld na het bestreden besluit, waar eiseres zich op beroept, bij de beoordeling van dit bestreden besluit geen rol meer kunnen spelen. Dat geldt ook voor het door eiseres in het geding gebrachte Parkeeronderzoek De Geesten van [adviesbureau] van 7 juli 2023, dat een analyse bevat van de parkeerbehoefte en parkeercapaciteit in het projectgebied. Ook de door eiseres kennelijk op 6 juni 2024 ingediende concept-aanvraag voor het herinrichten van het terrein en het realiseren van 6 parkeerplaatsen en de reactie daarop van verweerder van 31 juli 2024 kunnen evenmin worden betrokken bij de beoordeling van het bestreden besluit.
6.4.
Eiseres zal een nieuwe aanvraag kunnen doen en verweerder zal die aanvraag opnieuw moeten beoordelen in het licht van de nieuwe ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkelingen kunnen immers bij een nieuwe aanvraag wel een rol spelen. Bij de beoordeling van een eventuele nieuwe aanvraag zal ook expliciet gekeken moeten worden naar de mogelijke tien parkeerplaatsen die volgens het rapport van [adviesbureau] een optie kunnen zijn en zal opnieuw kunnen worden bezien of parkeren op eigen terrein kan worden gerealiseerd en, indien dat niet het geval is, of afgeweken kan worden van de eis dat moet worden voorzien in parkeerbehoefte op eigen terrein.
Is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht?
7. De rechtbank volgt het betoog van eiseres dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen, omdat verweerder in het kader van een volledige heroverweging de benodigde nadere parkeergegevens bij eiseres had moeten opvragen en had moeten wachten op het parkeeronderzoek van [adviesbureau] , niet. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat ten tijde van het bestreden besluit de beslistermijn al geruime tijd was verlopen en besluitvorming niet kon worden uitgesteld nu de Stichting Behoud daar terecht op aandrong. Eiseres heeft meer dan voldoende tijd gehad om nieuwe gegevens in te dienen en er bestond nog altijd geen concreet zicht op bovenbedoeld parkeeronderzoek van [adviesbureau] . Verweerder is daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht overgegaan tot het nemen van een nieuw besluit. Het betoog slaagt niet.
7.1.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe beoordeling van de vraag of eiseres in haar belangen is geschaad doordat verweerder de aanvraag niet beoordeeld heeft op de activiteit ‘wijzigen gemeentelijk monument’, aangezien de aanvraag terecht geweigerd is omdat niet is voldaan aan de parkeerregels in het bestemmingsplan.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit gaat om de procedure die bij de rechtbank Den Haag aanhangig is onder het zaaknummer SGR 24/150.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:957, r.o. 4.2.