ECLI:NL:RBDHA:2025:9958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
NL25.13483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het buiten behandeling stellen van een asielaanvraag op basis van psychische problematiek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 6 november 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister heeft deze aanvraag op 17 maart 2025 buiten behandeling gesteld. Eiser heeft beroep ingesteld, maar heeft zich niet laten vertegenwoordigen op de zitting. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die stelt dat zijn psychische problemen de reden zijn voor zijn afwezigheid bij de gehoren op 13 januari en 12 februari 2025. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn psychische problemen en dat de minister geen nader onderzoek hoefde te doen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn afwezigheid niet aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank concludeert dat de minister bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat het beroep van eiser niet slaagt. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13483

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 6 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 maart 2025 deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2025, samen met de zaak NL25.13484, op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser is niet verschenen voor het nader gehoor dat stond gepland op 12 februari 2025. Daarvoor heeft hij volgens de minister geen verschoonbare reden gegeven. Ook is eiser eerder niet verschenen voor het nader gehoor dat gepland stond op 13 januari 2025. Hiervoor heeft eiser ook geen verschoonbare reden opgegeven. Verder heeft eiser niet aangetoond dat het niet verschijnen niet aan hem is toe te rekenen of een geldige reden opgegeven voor het niet verschijnen bij het gehoor. De door eiser in de zienswijze gestelde psychische problematiek waardoor hij niet is verschenen voor de gehoren, heeft eiser volgens de minister niet nader onderbouwd.

Heeft de minister de asielaanvraag terecht buiten behandeling gesteld?

5. Eiser betoogt dat de minister zijn asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Het niet verschijnen voor de gehoren van 13 januari 2025 en 12 februari 2025 is hem, gelet op zijn psychische problemen, niet toe te rekenen. Ten onrechte werpt de minister eiser tegen dat hij geen onderbouwing heeft gegeven van zijn psychische gesteldheid. Het lag namelijk op de weg van de minister, ook in het licht van artikel 18 van de Procedurerichtlijn, om daarnaar nader onderzoek te doen. [1] Eiser wijst er verder op dat uit signalen van het COa en Vluchtelingenwerk Nederland blijkt dat hij agressief, verward en zwijgzaam gedrag vertoont en dat hij mogelijk onderliggende psychische problematiek heeft. Ook is eiser vanwege zijn agressieve gedrag in een HTL-locatie is geplaatst. Verder heeft eiser verzocht om een onderzoek door een FMMU-arts om zijn psychische gesteldheid vast te stellen. De minister heeft dit verzoek volgens eiser ten onrechte afgewezen met de onderbouwing dat eiser niet heeft toegelicht bij een nieuwe uitnodiging wel aan het onderzoek mee te werken. Eiser is niet in staat geweest hierop een toelichting te geven op zijn problematiek. Gezien het voorgaande moet eiser worden gekwalificeerd als een bijzonder kwetsbaar persoon. [2]
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat hij psychische problemen heeft. Eiser heeft dat op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt en heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij psychische problemen heeft. Ook had de minister geen aanleiding hoeven zien nader onderzoek te doen naar de gestelde psychische problemen van eiser. Zoals de minister op zitting terecht stelt, moet de minister gedurende de asielprocedure alert zijn op bepaalde signalen of een vreemdeling procedurele ondersteuning behoeft. [3] In geval van eiser was er agressief gedrag gesignaleerd. Dit betekent – zoals de minister op zitting terecht stelt – echter niet zonder meer dat psychische problemen hiervan de oorzaak zijn. Ook heeft eiser geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat er signalen van het COa en Vluchtelingenwerk Nederland zijn dat eiser agressief, verward en zwijgzaam gedrag vertoont. Het enkele feit dat eiser vanwege zijn agressieve gedrag in een HTL-locatie is geplaatst maakt niet dat de minister aanleiding had moeten zien nader onderzoek te doen naar de gestelde psychische problemen van eiser. Verder blijkt uit het MediFirst rapport van 5 september 2024 dat eiser ook niet heeft meegewerkt aan het medisch onderzoek. De rechtbank volgt dan ook niet het betoog van eiser dat het onredelijk is dat hij zelf de medische documentatie moet aanleveren. Ook het betoog van eiser dat de minister hem via een FMMU-arts had moeten onderzoeken volgt de rechtbank niet. De minister stelt terecht dat eiser op geen enkele wijze heeft meegewerkt aan medische onderzoeken. Gezien het voorgaande kan eiser niet worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbaar persoon. De minister heeft terecht geen medisch onderzoek gedaan op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn. Daarom heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het niet verschijnen op twee asielgehoren hem niet kan worden aangerekend. De minister was daarom bevoegd om de asielaanvraag buiten behandeling te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Risico op onderduiken
6. Eiser betoogt dat de minister in het terugkeerbesluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat een risico op onderduiken bestaat.
6.1.
Een risico op onttrekking aan het toezicht als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw kan in beginsel worden aangenomen indien tenminste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 op de vreemdeling van toepassing zijn. De minister heeft als gronden vermeld dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en eiser verdachte van een misdrijf is of is veroordeeld.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden een terugkeerbesluit aan eiser heeft opgelegd. Eiser is niet op voorgeschreven wijze Nederland binnen gekomen. Verder is niet gebleken dat eiser wel beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats of voldoende middelen van bestaan. Ook is eiser veroordeeld voor een misdrijf. Gelet daarop heeft de minister dit op grond van het dossier aan het risico op onderduiken ten grondslag kunnen leggen. De beroepsgrond faalt.
Had de minister eiser uitstel van vertrek moeten verlenen?
7. Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte geen uitstel van vertrek om medische redenen heeft verleend. De minister stelt ten onrechte dat eisers zijn medische problemen niet zijn onderbouwd. Volgens eiser had de minister onderzoek moeten doen naar de signalen van eisers zijn psychische kwetsbaarheid. Zonder medisch onderzoek kan niet worden uitgesloten dat vertrek naar Nigeria ernstige gevolgen heeft voor eisers (mentale) gezondheid.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op hetgeen de rechtbank in de rechtsoverwegingen 5.1 overweegt – de minister geen aanleiding had hoeven zien om eiser uitstel van vertrek op grond van medische gronden [4] te verlenen. Eiser heeft zijn gestelde psychische problemen op geen enkele wijze onderbouwd. Het betoog van eiser dat zonder medisch onderzoek het vertrek van eiser naar Nigeria ernstige gevolgen heeft voor de mentale gezondheid van eiser is eveneens niet onderbouwd. Hierdoor kan het betoog van eiser niet leiden tot het door eiser beoogde resultaat.
Inreisverbod
8. Eiser betoogt dat het inreisverbod onvoldoende gemotiveerd en disproportioneel is. Volgens eiser heeft de minister niet onderzocht of eisers psychische toestand zijn gedragingen beïnvloedt.
8.1.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de minister eisers aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld, was hij ook bevoegd te bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. [5] Dit maakt dat de minister ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar mocht opleggen. [6]

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiser verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar preambule 29 van artikel 24 van de Procedurerichtlijn en Werkinstructie 2021/9, par. 3.2 en een uitspraak van Rb. Den Haag (zp. Rotterdam) 18 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6355.
2.Eiser verwijst naar artikel 2 en 24 van de Procedurerichtlijn.
3.Werkinstructie 2021/9 par 3.2.
4.Artikel 64 van de Vreemdelingenwet.
5.Artikel 62, tweede lid, van de Vreemdelingenwet.
6.Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw