ECLI:NL:RBDHA:2025:9964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag en feitelijke overdracht naar Bulgarije

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de feitelijke uitzetting naar Bulgarije. De minister van Asiel en Migratie had eerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Bulgarije verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank had het beroep van verzoeker tegen dit besluit ongegrond verklaard. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting, die gepland stond op 4 juni 2025, en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de minister zwaarder wegen dan die van verzoeker, die op dat moment in een kwetsbare medische situatie verkeerde. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en dat de feitelijke overdracht aan Bulgarije kon doorgaan. De uitspraak werd gedaan zonder een zitting, gezien de spoedeisendheid van de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24694

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de feitelijke uitzetting naar Bulgarije.
1.1.
De minister heeft eerder in het besluit van 23 december 2024 de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor die aanvraag op grond van de Dublinverordening. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep van verzoeker tegen dat besluit ongegrond verklaard in de uitspraak van 19 februari 2025. [1]
1.2.
Op 25 februari 2025 stond de eerdere overdracht van verzoeker gepland. Deze heeft geen doorgang gevonden. Per besluit van 26 februari 2025 heeft de minister de overdrachtstermijn verlengd vanwege het onderduiken van verzoeker. [2]
1.3.
Op 28 mei 2025 is door DT&V aan gemachtigde van verzoeker medegedeeld dat verzoekers feitelijke uitzetting naar Bulgarije staat gepland op 4 juni 2025 om 10:15 uur. In deze kennisgeving staat vermeld dat, op last van de behandelend psycholoog van verzoeker, verzoeker zelf pas in de middag van 3 juni 2025 wordt geïnformeerd over de vlucht in een zo veilig mogelijk setting vanwege de gemoedstoestand van verzoeker.
1.4.
Op 2 juni 2025 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 2 juni 2025 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.5.
De minister heeft op 2 juni 2025 verweer gevoerd.
1.6.
Verzoeker heeft op 3 juni 2025 medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn gronden.
1.6.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder partijen uit te nodigen voor een zitting. [3]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Het bezwaar van verzoeker is gericht tegen de feitelijke overdracht naar Bulgarije. Dit is een handeling van verweerder die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met een besluit is gelijkgesteld.
4. Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij een oordeel van de voorzieningenrechter omdat hij op 4 juni 2025 wordt uitgezet en hij dat wil voorkomen.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt of de belangen van verzoeker ertoe moeten leiden dat hij zijn bezwaar tegen de feitelijke overdracht in Nederland mag afwachten. Hiervoor bekijkt hij of het de verwachting is dat het bezwaar van verzoeker tegen die uitzetting, kans van slagen heeft. Hoe kleiner de kans van slagen van het bezwaar is, hoe minder ruimte er is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter in deze procedure in een eventuele latere procedure niet hoeft te volgen.
Het standpunt van verzoeker
6. Verzoeker heeft gesteld dat zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen sinds de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 februari 2025 waarin het besluit om hem over te dragen aan Bulgarije in stand is gebleven. Verzoeker voert aan dat het enkele feit dat de eerdere overdracht van 25 februari 2025 geen doorgang heeft gevonden niet betekent dat hij opzettelijk zich heeft onttrokken aan het toezicht. De enkele omstandigheid dat de vreemdeling niet wil meewerken of de overdracht heeft vertraagd is onvoldoende om van onderduiken [4] te spreken. [5] Bovendien heeft verzoeker zich niet doelbewust onttrokken aan het toezicht, hij was aantoonbaar onder medische behandeling. Nu de minister de feiten niet zorgvuldig heeft toegepast is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Verzoeker betoogt verder dat voor Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bulgarije heeft grote problemen in de opvang en ten aanzien van de rechtsbijstand. Verzoeker wijst in dit verband op het AIDA-rapport ‘Country Report: Bulgaria 2023’ update 11 april 2024. Tot slot is verzoeker gelet op zijn medische omstandigheden bijzonder kwetsbaar en moeten er individuele garanties worden gevraagd bij de Bulgaarse autoriteiten. Hij heeft een been met zware fractuur en hij lijdt aan psychische problemen. Ter onderbouwing van zijn betoog overlegt verzoeker een verwijsbrief van zijn arts.
Het standpunt van de minister
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van relevante, nieuwe feiten en omstandigheden sinds het besluit waarin is bepaald dat verzoeker kan worden overgedragen aan Bulgarije, nu ten aanzien van Bulgarije nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit besluit staat in rechte vast. In geschil is daarom enkel de geplande feitelijke overdracht van 4 juni 2025. Verzoeker voert niets aan dat niet al eerder door de rechtbank is meegenomen. De minister heeft telefonisch als reactie op de medische stukken van verzoeker toegelicht dat de verwijsbrief geen nieuw licht werpt op de zaak. Verzoeker is geplaatst op de OBS (speciale afdeling suïcide waar verzoeker in de gaten kan worden gehouden) en verzoeker is uitgelegd waarom hij daar is geplaatst. Verzoeker is ‘fit to fly’ bevonden en de uitzetting is voorbereid, inclusief extra beveiligd vervoer met escorte. Daarbij merkt de minister op dat verzoeker de rechtsmiddelentermijn voor het opkomen tegen de verlenging van de uiterlijke overdrachtstermijn onbenut heeft laten verstrijken, zodat van de rechtmatigheid van dit besluit moet worden uitgegaan. De minister vindt dat zijn belang bij de uitzetting van verzoeker dan ook zwaarder moet wegen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
8. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 tegen de (in dit geval) feitelijke overdracht, is beperkt tot de wijze waarop van de bevoegdheid tot overdracht gebruik wordt gemaakt. [6] Daarnaast is bij uitzondering bezwaar krachtens die bepaling mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke overdracht dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit die bevoegdheid voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke overdracht mag worden uitgegaan. In dat geval moet de vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten aanzien van wat hij heeft aangevoerd (of had kunnen aanvoeren) tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw of niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de overdracht, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke overdracht leiden.
8.1.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van de minister. De verlenging van de uiterlijke overdrachtstermijn staat in rechte vast. Om die reden hoeft de voorzieningenrechter niet meer te beoordelen of er in het geval van verzoeker sprake is van onderduiken. Verzoeker had de grond over het al dan niet onderduiken kunnen indienen bij een beroep tegen het overdrachtsbesluit, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt.
8.2.
De voorzieningenrechter heeft in de gedingstukken voorts geen aanwijzingen gezien dat – in weerwil van hetgeen is overwogen in de uitspraak van 19 februari 2025 – niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De informatie die verzoeker nu naar voren brengt dateert van voor die uitspraak en is in die uitspraak reeds beoordeeld. Daarmee is hetgeen verzoeker aanvoert niet nieuw voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de overdracht.
8.3.
Hoewel verzoeker nadere stukken over zijn medische situatie heeft overgelegd en waaruit volgt dat hij is geplaatst op de OBS, maakt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet dat sprake is van een relevante gewijzigde omstandigheid waardoor de feitelijke overdracht opgeschort moet worden. In de uitspraak van 19 februari 2025 heeft deze zittingsplaats al meegenomen dat in medische basiszorg in Bulgarije aanwezig is en dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt waarom zijn klachten in Bulgarije niet behandeld kunnen worden.
8.4.
Het bezwaar heeft dan ook geen redelijke kans van slagen. Evenmin moet een belangenafweging in het voordeel van verzoeker uitpakken. Tegenover het belang van verzoeker om in Nederland te blijven, staat het algemeen belang dat de minister behartigt en dat inhoudt dat vreemdelingen die bij een Dublin-claim ook daadwerkelijk kunnen worden overgedragen. Het belang van de minister gaat voor.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dit betekent dat verzoeker op 4 juni 2025 kan worden overgedragen aan Bulgarije. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 19 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2628.
2.Overeenkomstig artikel 29 lid 2 van de Dublinverordening.
3.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
4.Zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening en het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 20219, ECLI:C:EU:2019:218 (
5.ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2935.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:461.