ECLI:NL:RBDHA:2025:9982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
NL25.22247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van vrijheidsbeperkende maatregel op basis van de Vreemdelingenwet en de Schengengrenscode

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. N. van Bremen en mr. J.A. Weststrate, en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had op 1 mei 2025 een besluit ontvangen waarin zijn toegang tot Nederland werd geweigerd op basis van artikel 14 van de Schengengrenscode, in samenhang met artikel 6, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser ook tegen de toegangsweigering opkomt, maar dat hiertegen administratief beroep openstaat bij de minister. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde maatregel aan eiser geen vrijheidsontneming, maar een vrijheidsbeperking betreft, en dat deze maatregel niet langer heeft geduurd dan noodzakelijk was voor de terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22247

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2025 is eiser op grond van artikel 14, gelezen in samenhang met artikel 6 van Verordening (EU) nr. 2016/399 (Schengengrenscode) de toegang geweigerd. Bij besluit van 1 mei 2025 (het bestreden besluit) is aan eiser op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk af te doen. De gemachtigde van eiser heeft op 19 mei 2025 gronden van beroep ingediend. De gemachtigde van verweerder heeft op 22 mei een verweerschrift en een aanvullende reactie op een vraag van de rechtbank ingediend.

Overwegingen

Uit de gronden van beroep blijkt dat eiser ook opkomt tegen het besluit van verweerder om hem de toegang tot Nederland te weigeren. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Vw staat tegen een besluit tot toegangsweigering administratief beroep open bij verweerder.
Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw wordt, indien aan de vreemdeling een besluit tot toegangsweigering is uitgereikt, het beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in onder meer artikel 6 van die wet geacht mede een beroep tegen het besluit tot toegangsweigering te omvatten.
Omdat in dit geval aan eiser geen vrijheidsontnemende, maar een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vw is opgelegd, mist artikel 94, tweede lid, van de Vw toepassing en moet tegen het besluit tot toegangsweigering afzonderlijk administratief beroep bij verweerder worden ingesteld. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dit beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorzenden aan verweerder, ter behandeling als administratief beroepschrift. Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen, moet verweerder nog een besluit nemen op het administratief beroep van eiser tegen de toegangsweigering. De rechtbank zal zich dus niet uitlaten over de gronden die eiser hierover heeft aangevoerd. Zolang het besluit tot toegangsweigering niet is herroepen moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van dat besluit.
Eiser voert verder aan dat hij ten onrechte een dag in bewaring is gehouden.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is aan eiser geen vrijheidsontnemende, maar een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State leidt de rechtbank af dat het verblijf in de lounge voor de duur van één nacht in beginsel acceptabel is en dat bij een langere duur sprake kan zijn van vrijheidsontneming. [1] Eisers verblijf in de lounge heeft niet langer dan één nacht geduurd en naar het oordeel van de rechtbank is ook anderszins niet gebleken van omstandigheden die maken dat sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel. Hierbij is in aanmerking genomen dat de maatregel niet langer heeft geduurd dan noodzakelijk was om eiser te laten terugkeren naar zijn land van herkomst.
Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3506.