ECLI:NL:RBDOR:2005:AU3288

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
7 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
60509 ha za 05-2534
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van concurrentie-, relatie- en boetebedingen in de muziekbranche

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Dordrecht op 7 september 2005, is een provisionele vordering aan de orde. De eiser, die in de muziekbranche werkzaam is, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die hem niet al zijn verplichtingen uit de overeenkomst van 1 januari 2003 is nagekomen. De eiser stelt dat hij door de concurrentie-, relatie- en boetebedingen in de overeenkomst wordt belemmerd in het verwerven van inkomsten, wat hem in een financieel benarde positie heeft gebracht. De rechtbank heeft de vordering van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het bestaan van de geldvordering onvoldoende aannemelijk is voor toewijzing van een voorschot. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de concurrentie-, relatie- en boetebedingen voor de duur van het geding gedeeltelijk geschorst moeten worden, omdat het onaanvaardbaar zou zijn om de eiser aan deze bedingen te houden onder de huidige omstandigheden. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. De zaak zal verder worden behandeld in een comparitie van partijen, die op 11 oktober 2005 zal plaatsvinden. De rechtbank heeft partijen opgedragen om relevante stukken tijdig in te dienen en heeft de gedaagde verzocht om een specificatie van de vordering van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Civiel Recht
Vonnis van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
(eiser),
wonende te (woonplaats),
eiser in de hoofdzaak en in het provisionele incident,
procureur: mr. V.J. Groot
tegen
(gedaagde),
handelend onder de naam (naam bedrijf),
wonende en zaakdoende te (woonplaats),
gedaagde in de hoofdzaak en in het provisionele incident,
procureur: mr. P.C. van Houten.
Partijen worden hieronder aangeduid als (eiser) en (gedaagde).
Het verdere procesverloop
1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
? het in deze zaak op 7 juli 2005 gewezen vonnis, waarbij de kantonrechter de zaak in de stand waarin deze zich bevindt heeft verwezen naar de sector civiel van deze rechtbank, en de daarin vermelde processtukken.
De vordering in het provisionele incident
2. (eiser) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorziening voor de duur van het geding – samengevat –:
Primair
a. (gedaagde) te veroordelen om (bij wege van voorschot) aan (eiser) aan loon te voldoen een bedrag ad € 40.393,91 bruto, dan wel enig ander in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente en verhogingen vanaf de eerst mogelijke vervaldata, althans vanaf de dag der dagvaarding;
b. te bepalen dat zowel de werking alsook de executie van de in de overeenkomst d.d. 1 januari 2003 opgenomen en omschreven concurrentie-, relatie- en/of boetebedingen, (geheel of gedeeltelijk) zullen zijn geschorst tot aan het moment waarop een uitspraak in de onderhavige (bodem)procedure in kracht van gewijsde zal zijn gegaan;
c. de wettelijke rente conform de staffel kantonrechters;
subsidiair, indien en voor zover de primair gevorderde schorsing van het concurrentie-, relatie- en/of boetebedingen niet mochten worden toegewezen:
- (gedaagde) te veroordelen aan (eiser) (een voorschot op) een billijke vergoeding ex artikel 7:653 lid 4 BW te betalen, berekend conform het onder punt 13 van de dagvaarding genoemde principe (45% van € 160.000,-- per jaar) althans enig andere in goede justitie vast te stellen vergoeding;
meer subsidiair, voor zover de Rechtbank van oordeel is dat de overeenkomst tussen partijen nog niet is beëindigd:
- (gedaagde) te veroordelen tot doorbetaling van het aan (eiser) verschuldigde loon ad
€ 6.000,-- bruto per maand vanaf 16 februari 2005 tot het moment dat de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
- de verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallige loon en de wettelijke rente over dit achterstallige loon met verhoging;
Dit alles met veroordeling van (gedaagde) in de kosten van het provisionele geding.
Hij stelt daartoe het volgende.
3. (gedaagde) heeft niet al hetgeen hij krachtens de overeenkomsten tussen partijen is verschuldigd aan (eiser) voldaan. Voorts is (eiser) thans verstoken van enige bron van inkomsten en bevat de overeenkomst tussen partijen van 1 januari 2003 concurrentie-, relatie- en/of boetebedingen, die -afhankelijk van de interpretatie- er mogelijk aan in de weg staan dat hij binnen- of buiten de muziekindustrie inkomsten verwerft. (eiser) heeft derhalve recht en belang bij de gevorderde voorlopige voorzieningen voor de duur van het geding. De overeenkomst van 1 januari 2003 is een arbeidsovereenkomst. Indien deze echter moet worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht is het daarin gestelde zo onredelijk tegenover (eise) dat een voorlopige voorziening eveneens wenselijk is.
Het verweer in het provisionele incident
4. De conclusie van (gedaagde) strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van (eiser) in de kosten van het geding. Hij voert als verweer het volgende aan.
5. De overeenkomst tussen partijen is geen arbeidsovereenkomst maar een overeenkomst van samenwerking of van opdracht. Deze overeenkomst is nog niet geëindigd en staat er voorts niet aan in de weg dat (eiser) elders inkomsten verwerft, zolang hij beschikbaar is om uitvoering te geven aan de overeenkomst met (gedaagde). (eiser) heeft derhalve geen belang bij een provisionele voorziening. Voorts zijn de gevorderde provisionele voorzieningen, gelet op de gecompliceerdheid van de zaak en het restitutierisico, niet toewijsbaar.
De beoordeling van het geschil
in het provisionele incident
6. De primair vordering sub a betreft een geldvordering. Voor toewijzing van een geldvordering bij voorlopige voorziening moet het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening nodig moet zijn. Bij de afweging van de belangen van partijen dient daarnaast de vraag betrokken te worden naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling.
7. (eiser) baseert zijn geldvordering op de stelling dat (gedaagde) krachtens de overeenkomsten tussen partijen over de jaren 2000 tot en met 2004 € 108.437,23 (exclusief belastingen) aan hem verschuldigd is geworden, maar slechts € 68.073,32 (exclusief belastingen) aan hem heeft voldaan. Het eerstgenoemde bedrag is door (eiser) niet gespecificeerd en is door (gedaagde) met een gespecificeerde berekening bestreden. (eiser) heeft weliswaar de juistheid van die berekening bestreden, maar daaruit volgt nog niet dat (gedaagde) over genoemde periode het door (eiser) gestelde bedrag was verschuldigd. Daarnaast heeft (gedaagde) een beroep op verrekening met door hem voorgeschoten kosten van (eiser) gedaan, waarop (eiser) nog niet heeft gereageerd. Voorts volgt uit de stelling van (eiser) dat hij verstoken is van enige bron van inkomsten niet alleen dat hij een spoedeisend belang bij de gevorderde betaling heeft, maar ook dat de kans groot is dat hij niet tot terugbetaling in staat zal zijn. Onder deze omstandigheden is het bestaan van de vordering van (eiser) onvoldoende aannemelijk om in dit incident (gedaagde) te kunnen veroordelen tot betaling van enig bedrag.
8. Op grond van het vorenstaande dient de primaire vordering sub a afgewezen te worden. Hetzelfde geldt voor de kennelijk aan die vordering verbonden primaire vordering sub c.
9. De door partijen op 1 januari 2003 ondertekende overeenkomst bevat meerdere bepalingen die kunnen worden omschreven als concurrentie-, relatie- en boetebedingen, maar niet in helderheid uitblinken. Bij de uitleg van die bepalingen komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de gegeven verklaringen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dit licht is van belang dat volgens de stellingen van (gedaagde) die bedingen ertoe strekken dat (eiser) gedurende de looptijd van de overeenkomst, alsmede gedurende een periode van vijf jaar daarna niet is toegestaan om voor anderen muziekwerken te componeren en om zaken te doen met DJ en/of rechtspersonen waar DJ op de één of andere manier verboden is, hetgeen onder meer inhoudt het (mede) mixen/produceren van muziekwerken ten behoeve van DJ en/of rechtspersonen waar DJ op de een of andere manier verbonden is. De inhoud van de overeenkomst biedt steun voor het grootste deel van dit standpunt, maar niet voor het deel dat inhoudt dat het (eiser) na beëindiging van de overeenkomst niet is toegestaan zaken te doen met anderen dan DJ en/of rechtspersonen waar deze mee is verbonden en/of voor die anderen muziekwerken te componeren. De eerste alinea van paragraaf 2.1 – voor zover hier van belang – vermeldt weliswaar “…. ook is het (eiser) verboden elke vorm van zakelijke en constructieve verbinding met DJ, en Limited Producties of enig andere dan niet door (gedaagde) aangegeven partijen aan te gaan, op straffe van de boeteclausule zoals hiervoor omschreven.” , maar hieruit noch uit de verdere inhoud van dit beding kan worden opgemaakt dat dit verbod ook na beëindiging van de overeenkomst geldt. Uit de boeteclausule waarnaar wordt verwezen, volgt eerder het tegendeel nu de boete daarin wordt gesteld op: “het zich schuldig maken aan een niet vooraf gemelde en dus niet goedgekeurde samenwerkingsvorm met derden ten tijden van deze overeenkomst”. Door (gedaagde) zijn vooralsnog ook geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat hij redelijkerwijs van (eiser) mocht verwachten dat deze ná beëindiging van de overeenkomst geen zaken zou doen met anderen dan DJ en/of rechtspersonen waar DJ mee is verbonden en/of voor die anderen geen muziekwerken zou componeren. Derhalve kan voorshands niet worden aangenomen dat (eiser) zich daartoe voor langere duur heeft verbonden dan de duur van de overeenkomst.
10. Tussen partijen is in geschil of de overeenkomst van 1 januari 2003 is beëindigd. Aannemelijk is dat de onzekerheid daarover en de concurrentie-, relatie- en boetebedingen voor de duur van de overeenkomst er aan in de weg staan dat (eiser) zich gedurende de procedure in de muziekbranche ontplooit en in die branche inkomsten verwerft. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de verhouding tussen hen is verstoord en dat er sedert medio februari 2005 tussen hen geen samenwerking als bedoeld in de voormelde overeenkomst meer heeft plaatsgevonden. Verder heeft (gedaagde) zich weliswaar op het standpunt gesteld dat de overeenkomst niet is beëindigd, maar van (eiser) geen nakoming van zijn verplichtingen uit die overeenkomst gevorderd en evenmin gesteld welk belang hij thans heeft om (eiser) te houden aan de concurrentie-, relatie- en boetebedingen die slechts voor de duur van de overeenkomst gelden. Onder deze omstandigheden moet voorshands worden geoordeeld dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat (eiser) nog langer wordt gehouden aan de laatstbedoelde concurrentie-, relatie- en boetebedingen. De concurrentie-, relatie- en boetebedingen zullen derhalve voor de duur van het geding gedeeltelijk worden geschorst, als na te melden. De belangen van (eiser) zijn daarmee voor de duur van het geding voldoende gediend, zodat niet op de verdere inhoud van de concurrentie-, relatie- en boetebedingen behoeft te worden ingegaan.
11. Nu partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren.
in de hoofdzaak
12. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 131 Rv zal de rechtbank een comparitie van partijen gelasten. Voor deze comparitie wordt een tijdsduur van twee uur uitgetrokken.
13. Partijen dienen alle relevante bescheiden waarop zij zich ter staving van hun stellingen willen beroepen, voor zover niet reeds overgelegd, uiterlijk twee weken voor de comparitiedatum in kopie te zenden aan de wederpartij en aan de rechter. Behoudens klemmende redenen kunnen stukken die te laat zijn ingediend, niet ter terechtzitting aan de orde komen.
14. Indien (eiser) naar aanleiding van het voorlopig oordeel van de kantonrechter omtrent de aard van de overeenkomst tussen partijen, zijn stellingen en/of vorderingen wenst aan te passen of aan te vullen, zal hij dat bij akte ter comparitie kunnen doen, mits die akte uiterlijk twee weken voor de comparitiedatum in kopie aan de wederpartij en de rechter wordt toegezonden.
15. Uitdrukkelijk verzoekt de rechter om tijdige toezending door (eiser) van een specificatie waaruit volgt dat (gedaagde) over de jaren 2000 tot en met 2004 € 108.437,23 (exclusief belastingen) aan hem verschuldigd is geworden;
16. Op de voet van het bepaalde in artikel 132 lid 2 Rv zal slechts gelegenheid worden geboden voor repliek en dupliek, indien zulks met het oog op artikel 19 Rv of met het oog op een goede instructie van de zaak naar het oordeel van de rechter noodzakelijk is.
De beslissing
De rechtbank:
in het provisionele incident
schorst voor de duur van het geding de in de overeenkomst van 1 januari 2003 opgenomen en omschreven concurrentie-, relatie- en/of boetebedingen gedeeltelijk en wel voor zover deze (eiser) – op straffe van verbeurte van een boete – verbieden zaken te doen met anderen dan DJ en/of rechtspersonen waar DJ mee is verbonden en voor die anderen muziekwerken te componeren;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
beveelt, onder het aanhouden van elke verdere beslissing, dat partijen op 11 oktober 2005 te 14.00 uur verschijnen in het gebouw van de rechtbank aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht voor mr. W.P. Sprenger;
bepaalt dat partijen stukken waarvan zij zich ter comparitie willen bedienen, uiterlijk twee weken voor de comparitiedag in afschrift aan de wederpartij en aan de rechter dienen toe te zenden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 september 2005.