RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummers: AWB 08/520 AWB 08/521
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam eiser], eiser, en [naam eiseres ], eiseres, tezamen eisers,
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. P.D Koren, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorinchem, verweerder,
gemachtigden: M.H.E. Cats-Kwant, J. de Gier en E. Ronde-Sterk.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 6 september 2007 aan eiser ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) met ingang van 1 september 2007 tot
1 september 2010 huishoudelijke verzorging volgens type HV1, klasse 2 (2 tot en met 3,9 uur per week) toegekend. Omdat eiser heeft gekozen voor een persoongebonden budget (hierna: pgb) krijgt eiser per week 3 uur uitbetaald naar een bedrag van € 14,50 per uur minus een efficiencykorting van 15%.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 september 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Verweerder heeft bij besluit van 31 oktober 2007 de aanvraag van eiseres om een indicatie voor huishoudelijke verzorging afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 november 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 18 maart 2008, verzonden 27 maart 2008, heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brieven van 6 mei 2008 (ieder afzonderlijk) beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Op 22 september 2008 is in beide zaken een inlichtingencomparitie gehouden.
Op 11 december 2008 heeft verweerder aan eisers met ingang van 1 januari 2009 een Pgb toegekend voor 3 uren huishoudelijke hulp per week met een uurtarief van € 21,50 minus een efficiencykorting van 15%.
Tegen dit besluit hebben eisers op 20 januari 2009 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaarschrift bij brief van 16 februari 2009 doorgezonden aan de rechtbank om het als beroepschrift in behandeling te nemen.
De beroepen zijn op 19 april 2010 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld.
Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te zenden. Nadat verweerder van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt, hebben eisers op de ingebrachte stukken schriftelijk gereageerd.
Na verkregen toestemming van partijen om een nadere zitting achterwege te laten heeft de rechtank het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gesloten.
2.1. Wettelijk kader
2.1.1. Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem onder meer in staat stellen om een huishouden te voeren.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
2.1.2. Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Gorinchem uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gorinchem (hierna: de Verordening).
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Verordening worden de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, de voorwaarden die aan de verstrekking van een persoonsgebonden budget gesteld kunnen worden, de wijze waarop het budget ter beschikking wordt gesteld en de wijze waarop controle plaats vindt over de besteding van het budget door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem (hierna: het Besluit).
Ingevolge artikel 8 van de Verordening kan de door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening bestaan uit:
a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden,
b. hulp bij het huishouden in natura,
c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Verordening kan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet voor de in artikel 8 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien
a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of
b. problemen bij de uitvoering van mantelzorg
het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijk taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat op kan lossen.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Verordening kan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet voor de in artikel 8, onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als
a. de in artikel 8, onder a genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of
b. niet beschikbaar is.
Ingevolge artikel 10 van de Verordening, voor zover hier van belang, komt in afwijking van het gestelde in artikel 9 een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 of 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten.
Ingevolge artikel 11 van de Verordening, voor zover hier van belang, wordt de omvang van de voorziening huishoudelijke verzorging uitgedrukt in klassen en niveaus waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:
(...) Klasse 2 (....)
Bij een persoonsgebonden budget wordt aan iedere klasse een vast bedrag gekoppeld.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Verordening, kan het college in het Besluit nadere regels stellen over de vormen van hulp bij het huishouden.
2.1.3 Ingevolge artikel 1.4 van het Besluit, voor zover hier van belang, wordt bij de verstrekking van een pgb voor hulp bij het huishouden een efficiencykorting toegepast van 15%.
Ingevolge artikel 5.1 van het Besluit, voor zover hier van belang, wordt voor de toepassing van artikel 10 van de Verordening het protocol gebruikelijke zorg, uitgave Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ), april 2005 gehanteerd.
Ingevolge artikel 5.3 van het Besluit, voor zover hier van belang, vindt de vaststelling van een persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp bij het huishouden als volgt plaats:
(...)
Klasse 2 = 2 tot en met 3,9 uur: gemiddeld 3 uur voor HV1 € 43,50.
2.2. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 6 september 2007 en 31 oktober 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder samengevat en zakelijk weergegeven het volgende overwogen. Bij de beoordeling van eisers aanvraag heeft verweerder niet onderkend dat eerder aan eiseres al een pgb voor huishoudelijke verzorging was toegekend. Hierdoor is ten onrechte de indicatie aan eiser toegekend. Toen eiseres eveneens een aanvraag indiende omdat haar indicatie op 1 januari 2008 afliep, kwam deze omissie aan het licht. De aan eiseres verstrekte indicatie tot 1 januari 2008 is beschouwd als afbouwregeling.
Om de medische noodzaak voor de gevraagde voorziening te kunnen vaststellen heeft verweerder R.A. Breeden, verzekeringsarts (hierna: Breeden), gevraagd een indicatieadvies uit te brengen. Op 29 augustus 2007 is eiser, in aanwezigheid van eiseres, door Breeden bezocht. Naar aanleiding van het bezwaarschrift is aan Argonaut B.V. gevraagd zowel over eiser als over eiseres separaat een medisch advies uit te brengen. Na een huisbezoek op
16 november 2007 heeft keuringsarts Braber (hierna: Braber) geconcludeerd dat eisers geen van beiden in staat zijn om zware huishoudelijke taken uit te voeren. Lichte huishoudelijke werkzaamheden moeten eisers kunnen uitvoeren, waarbij eiseres taken van eiser over kan nemen. Eiser wordt in staat geacht boodschappen te doen. Op grond daarvan heeft Braber eisers geïndiceerd voor 210 minuten huishoudelijke hulp, zulks met gebruikmaking van het Protocol 'indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging'.
Verweerder heeft geen informatie ingewonnen bij het CIZ, omdat verweerder een indicatie wilde hebben met betrekking tot de huidige situatie van eisers. Uit de medische adviezen is duidelijk komen vast te staan wat de (on)mogelijkheden van eisers zijn op het gebied van huishoudelijke verzorging.
Ten aanzien van het vastgestelde uurtarief heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de toepassing van de Verordening, voor zover daarbij wordt uitgegaan van het gemiddelde aantal uren van de geïndiceerde klasse, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het pgb is om die reden op grond van de hardheidsclausule uitbetaald naar het maximale aantal uren in de voor eisers geldende klasse, te weten 3,9 uur per week. Verweerder past een efficiencykorting toe van 15%, omdat bij de keuze voor een pgb geen sprake is van overheadkosten. Daarnaast heeft verweerder een overeenkomst gesloten met de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb), op grond waarvan personen met een pgb gratis hun administratie kunnen uitbesteden aan de Svb. Klanten worden daarmee voldoende gecompenseerd in de personele of administratieve kosten die zij moeten maken, zo heeft verweerder geoordeeld.
2.2.1. Naar aanleiding van de door eisers in beroep ingebrachte rapportage van ergotherapeut B. Akkerman-Van der Deure (hierna: Akkerman-Van der Deure) heeft verweerder gesteld dat deze rapportage geen verandering brengt in zijn standpunt. De bevindingen naar aanleiding van het door Akkerman-Van der Deure afgelegde huisbezoek op 1 december 2008 zijn volgens verweerder niet relevant voor de onderhavige aanvraag. Voorts heeft verweerder ten aanzien van de hoogte van het uurtarief overwogen dat eisers, als gevolg van de toepassing van de hardheidsclausule, feitelijk meer uitbetaald hebben gekregen dan het bedrag van € 12,32 per uur. Nu het pgb is uitbetaald naar 3,9 uur, terwijl zij recht hadden op 3 uur huishoudelijke zorg, hebben eisers feitelijk € 16,02 per uur ontvangen.
2.2.2. In het besluit van 11 december 2008 is aan eisers per 1 januari 2009 een pgb toegekend berekend naar een uurtarief van € 21,50 minus een efficiencykorting van 15%. Door de verhoging van het uurtarief wordt niet langer de hardheidsclausule toegepast, zodat eisers nu recht hebben op een pgb per week van 3 uur maal € 21,50 minus 15% efficiencykorting.
2.2.3. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat eisers in aanmerking zijn gebracht voor drie uur (180 minuten) huishoudelijke hulp, omdat uit het Protocol volgt dat dit de normale indicatie is voor een tweepersoonshuishouden, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat Braber eisers geïndiceerd heeft geoordeeld voor 210 minuten moet volgens verweerder een verschrijving zijn.
2.3. De beroepsgronden
Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen en hebben daartegen het volgende - samengevat weergegeven - aangevoerd. Eisers zijn verder beperkt dan door verweerder is aangenomen. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de overbelasting van eiseres. Eiseres had voorheen een pgb voor 7 uur per week. Haar medische situatie verschilt van die van eiser. Door verweerder is voorts onvoldoende rekening gehouden met de ingebrachte medische informatie. Eisers verzoeken om toekenning van schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over het bedrag waarop zij nog aanspraak menen te kunnen maken. Het uurtarief is volgens eisers op een te laag bedrag vastgesteld. Eisers bestrijden in dit verband de juistheid van de toegepaste efficiencykorting.
2.3.1. Eisers hebben zich beroepen op een rapportage van Akkerman-Van der Deure. Mede op basis van een advies van de door haar geraadpleegde medisch adviseur, G. van der Heide, (hierna: Van der Heide) en op basis van een door haar, Akkerman-Van der Deure, afgelegd huisbezoek op 1 december 2008 heeft laatstgenoemde geconcludeerd dat eisers, naast beperkingen bij het verrichten van zware huishoudelijke taken, beiden ook beperkingen hebben ten aanzien van de lichte huishoudelijke taken en de wasverzorging. In tegenstelling tot Braber stelt Akkerman-Van der Deure op basis van de bevindingen van Van der Heide dat ook eiseres beperkingen heeft ten aanzien van hurken, tillen en dragen en zware boodschappen doen. Deze beperkingen worden echter niet gespecificeerd en vertaald in een indicatie voor licht huishoudelijke hulp, boodschappen en wasverzorging. Volgens de normtijden van het Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging zou een indicatiestelling van 255 minuten nodig zijn.
Met het tarief van € 12,32 (14,50 minus een efficiencykorting van 15%) kunnen eisers geen zorg inkopen bij reguliere thuiszorginstellingen die vergelijkbaar is met door de gemeente gecontracteerde zorg. Een rechtstreeks contract sluiten met een alphahulp of particuliere witte hulp is wel mogelijk, maar hierbij is het echtpaar afhankelijk van het aanbod op de regionale arbeidsmarkt. De conclusie van Akkerman-Van der Deure luidt dat het huidige tarief niet toereikend is voor het vinden van een hulp op de huidige arbeidsmarkt en aldus geen tegenwaarde is van de goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, waardoor eisers onvoldoende in staat zijn om de beperkingen te compenseren.
In een nadere reactie heeft zij gesteld dat de beperkingen al aanwezig waren tijdens het onderzoek door Braber.
2.3.2. Eisers hebben tegen het besluit van 11 december 2008 aangevoerd dat het aantal toegekende uren zorg niet toereikend is. Dat aantal is teruggebracht van 3,9 naar 3 uren. Het vastgestelde uurtarief is bovendien ontoereikend om de aanwezige beperkingen te compenseren. Voorts is er geen basis voor het toepassen van een efficiencykorting, nu er ten onrechte geen rekening is gehouden met de kosten die eisers als budgethouders moeten maken.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt
2.4.1. De beroepschriften van eisers zijn identiek. Nu eveneens in beide beroepen hetzelfde besluit bestreden wordt, zal de rechtbank bij de beoordeling van de beroepsgronden geen onderscheid maken tussen het beroep van eiser enerzijds en het beroep van eiseres anderzijds.
2.4.2. Het besluit van 11 december 2008 ziet deels op dezelfde periode als het besluit van 6 september 2007. Met dit besluit is niet volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van eisers, hetgeen ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb impliceert dat de onderhavige beroepen geacht moeten worden mede betrekking te hebben op dat besluit.
2.4.3. Verweerder heeft gedurende de in geding zijnde periode van 1 september 2007 tot 1 september 2010 meerdere malen de indicatiestelling op medische gronden tijdelijk verhoogd. Daartoe is besloten op 13 juni 2008, 21 augustus 2008 en 21 januari 2010. Nu met deze besluiten het bestreden besluit van 18 maart 2008 is gewijzigd, maar niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eisers, dienen ook deze besluiten te worden aangemerkt als besluiten als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. De beroepen worden derhalve geacht mede tegen deze besluiten te zijn gericht.
De aanvraag van eisers om verlenging van een tijdelijke indicatie is bij besluit van 30 september 2008 afgewezen. Het bestreden besluit van 18 maart 2008 is daarmee niet gewijzigd, zodat van een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb niet kan worden gesproken. Het besluit van 30 september 2008 houdt evenmin een wijziging of intrekking in van het besluit van 21 augustus 2008, omdat laatstgenoemd besluit gold tot 24 september 2008. De beroepen kunnen dan ook niet worden geacht mede te zijn gericht tegen genoemd besluit van 30 september 2008.
2.4.4. Ten aanzien van het type huishoudelijke hulp dat eisers nodig hebben, stelt de rechtbank vast dat in beroep niet langer bestreden is dat eisers geen aanspraak kunnen maken op huishoudelijke hulp, type 2. De rechtbank gaat er daarom van uit dat huishoudelijke verzorging, type 1 voor eisers passend is.
2.4.5. De rechtbank zal zich eerst uitlaten over de vraag of het toegekende aantal uren huishoudelijke zorg in overeenstemming is met de door eisers ondervonden beperkingen.
Verweerder heeft zich voor zijn oordeel omtrent die beperkingen onder meer gebaseerd op de rapportage van Braber, die op 16 november 2007 een huisbezoek heeft afgelegd.
Akkerman-Van der Deure heeft gemotiveerd gesteld dat eisers verder beperkt zijn dan door Braber is aangenomen. De medische onderbouwing van deze stelling heeft Akkerman-Van der Deure gevonden in de rapportage van Van der Heide. Nog afgezien van het feit dat niet duidelijk is of deze de situatie per 1 september 2007 heeft beoordeeld, heeft Van der Heide eisers niet persoonlijk gezien en heeft hij zijn medisch oordeel uitsluitend gebaseerd op de aan hem ter hand gestelde stukken. Van der Heide heeft voorts in zijn rapportage van 16 maart 2009 niet gemotiveerd waarom hij, anders dan Braber, heeft aangenomen dat eiseres beperkingen heeft bij hoog en laag werken en waarom zij niet zou kunnen buigen en bukken. Dit zelfde geldt voor het halen van boodschappen door eiser. Verweerder mocht zich naar het oordeel van de rechtbank voor de motivering van zijn besluit dan ook baseren op de rapportage van Braber.
Nu Braber echter heeft geconcludeerd dat eisers in aanmerking komen voor 210 minuten huishoudelijke hulp heeft verweerder niet zonder nadere motivering, met de enkele verwijzing naar de tabel met normtijden, kunnen besluiten tot toekenning van 180 minuten huishoudelijke verzorging. Niet is gebleken dat verweerder bij Braber heeft nagevraagd of er sprake was van een verschrijving, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, nu de primaire besluiten in stand zijn gelaten. Het bestreden besluit kan om die reden niet in stand blijven. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. In de omstandigheid dat verweerder bij het bestreden besluit van 18 maart 2008 heeft bepaald dat uitbetaling op grond van de hardheidsclausule zal plaats vinden naar 3,9 uren, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Zoals uit het navolgende zal blijken kan het bestreden besluit ook om andere redenen de rechterlijke toets niet doorstaan.
2.4.6. De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of het door verweerder toegekende pgb is aan te merken als compensatie in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Wmo.
De Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) heeft in zijn uitspraak van 17 november 2009 (LJN BK5105) geoordeeld dat artikel 4, eerste lid, van de Wmo geen ruimte laat voor het indiceren van huishoudelijke hulp in klassen. Daarbij heeft de Raad overwogen dat deze bepaling, voor zover het de huishoudelijke verzorging betreft, met zich brengt dat het college voorzieningen moet treffen, die zich kwalificeren als compensatie voor de beperkingen die de persoon, als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de Wmo ondervindt bij zijn zelfredzaamheid. Een voorziening die een deel van die beperkingen ongecompenseerd laat, omdat zij uitgaan boven het gemiddelde van de klasse, is in zoverre geen toereikende voorziening in de zin van artikel 4 van de Wmo.
Gelet hierop kan het bestreden besluit, voor zover eisers daarbij in klasse 2 zijn ingedeeld en dit heeft geresulteerd in een uitbetaling naar het gemiddelde van die klasse (3 uren) niet in stand blijven, mede gelet op het advies van Braber, waarin is vastgesteld dat eisers recht hadden op meer dan het gemiddelde van de klasse (3,5 uren). Reeds hieruit volgt dat ook het bestreden besluit van 11 december 2008, waarbij is bepaald dat het pgb van eisers wordt uitbetaald naar 3 uren per week, wegens een motiveringsgebrek voor vernietiging in aanmerking komt.
In de hiervoor genoemde uitspraak van 17 november 2009 heeft de Raad eveneens als zijn oordeel uitgesproken dat voor de in artikel 6 van de Wmo bedoelde vergelijkingsmaatstaf van voorzieningen in natura en persoonsgebonden budgetten de hoogte van het uurtarief waarvoor de gemeente huishoudelijk verzorging in de zin van de Wmo krachtens aanbesteding heeft gecontracteerd als uitgangspunt kan worden genomen. Dit onverminderd de mogelijkheid voor een persoon die op huishoudelijke verzorging is aangewezen om zich in het concrete geval op het standpunt te stellen dat de door de gemeente gecontracteerde zorg zich in zijn geval niet kwalificeert als compensatie in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Wmo en dat het college zich in dat geval daarover gezien artikel 26 van de Wmo een gemotiveerd oordeel zal moeten vormen. Voorts heeft de Raad in een andere uitspraak van 17 november 2009 (LJN BK4603) overwogen dat de in die zaak toegepaste efficiencykorting van 25% vanwege overheadkosten ten onrechte was toegepast, nu onvoldoende duidelijk was of voor lagere tarieven zorg kon worden ingekocht die in termen van kwaliteitswaarborgen, arbeidsvoorwaarden, scholingsfaciliteiten, continuïteit en uren waarop de zorg al dan niet moet worden geleverd, vergelijkbaar is met de door de gemeente gecontracteerde zorg.
Voor de periode van 1 september 2007 tot en met 31 december 2008 geldt het volgende. Niet in geschil is dat verweerder in 2008 op basis van een openbare aanbesteding huishoudelijke hulp-1 heeft gecontracteerd voor € 14,50 per uur. Vast staat voorts dat eisers over de periode van 1 september 2007 tot en met 31 december 2008 3,9 uur minus een efficiencykorting van 15% hebben uitbetaald gekregen. Nu er, gelet op het voorgaande, mogelijk van uitgegaan moet worden dat eisers over 2008 recht hadden op huishoudelijke zorg voor 3,5 uur (210 minuten) per week, impliceert dit dat eisers feitelijk een bedrag van € 13,73 per uur hebben ontvangen. Verweerder heeft de gemotiveerde stelling van eisers dat dit bedrag onvoldoende is om het pgb als compensatie te kwalificeren, niet gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eisers voor dit bedrag zorg in konden kopen, die vergelijkbaar is met de door de gemeente gecontracteerde zorg. De stelling van verweerder dat eisers feitelijk € 16,02 per uur uitbetaald hebben gekregen, kan niet zonder meer voor juist worden gehouden, nu verweerder bij de berekening van dit bedrag naar het voorlopig oordeel van de rechtbank mogelijk ten onrechte is uitgegaan van 180 minuten in plaats van 210 minuten per week.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om zelf in de zaak te voorzien. Eisers hebben gesteld dat zij ook voor het bedrag van € 14,50 geen vergelijkbare zorg konden inkopen. Verweerder heeft die stelling naar het oordeel van de rechtbank evenmin gemotiveerd weerlegd. Gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Raad van 17 november 2009 (LJN BK5105) zal verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar dienen te onderzoeken voor welk tarieven eisers in de in geding zijnde periode zorg hebben kunnen inkopen die vergelijkbaar is met de door de gemeente gecontracteerde zorg.
Voor de periode van 1 januari 2009 tot 1 september 2010 geldt dat eisers een bedrag van € 21,50 minus een efficiencykorting van 15% uitbetaald hebben gekregen. Niet in geschil is dat verweerder in deze periode huishoudelijke hulp-1 heeft gecontracteerd voor € 21,50 per uur. Ook met betrekking tot dit bedrag heeft verweerder niet onderbouwd dat eisers na toepassing van de toegepaste efficiencykorting van 15 % in staat moesten worden geacht om zorg in te kopen die vergelijkbaar is met de door de gemeente gecontracteerde zorg. Er is derhalve aanleiding om verweerder ook ten aanzien van de periode van 1 januari 2009 tot 1 september 2010 op te dragen een nieuw besluit te nemen. Verweerder zal ook met betrekking tot deze periode dienen te onderzoeken voor welk tarieven eisers zorg hebben kunnen inkopen, die vergelijkbaar is met de door de gemeente gecontracteerde zorg.
Gelet op het voorgaande dienen ook de besluiten van 13 juni 2008, 21 augustus 2008 en 21 januari 2010 te worden vernietigd, nu in die besluiten eveneens is uitgegaan van de hier in geding zijnde uurtarieven.
2.4.7. De beroepen zijn gegrond. Nu verweerder een nieuw besluit op bezwaar zal moeten nemen, is het aan verweerder om in dat besluit eveneens een beslissing te nemen inzake de door eisers gevraagde schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over het bedrag waarop zij mogelijk nog recht zullen blijken te hebben. Bij deze stand van zaken moet het verzoek van eisers om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding thans worden afgewezen.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder de door eisers betaalde griffierechten dient te vergoeden.
2.4.8. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van deze beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het samenhangende zaken betreft in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, die ingevolge datzelfde artikellid als één zaak worden beschouwd.
Op 1 oktober 2009 is in werking getreden het Besluit houdende aanpassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de indexering van bedragen in die bijlage. Artikel II van het besluit bepaalt dat ten aanzien van bezwaar of beroep dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit is ingesteld, de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing blijft zoals die luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn met in achtneming daarvan vastgesteld op € 966,- (1 punt voor de beroepschriften, 1/2 punt voor het verschijnen ter comparitie, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,--, 1/2 punt voor indienen van repliek en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eisers in beroep nog andere kosten hebben moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 18 maart 2008, 11 december 2008, 13 juni 2008, 21 augustus 2008 en 21 januari 2010;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit neemt;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat verweerder aan eisers de door hen betaalde griffierechten ten bedrage van in totaal € 78,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van deze beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op € 966,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan eisers.
Aldus gegeven door mr. P. Putters, voorzitter, en mrs. A. Hello en B. van Velzen, leden, en door de voorzitter en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,