ECLI:NL:RBDOR:2012:1639

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
12/486
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning en ondertekening beroepschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 18 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de burgemeester van Dordrecht. De eiser had een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning voor horecaonderneming [A] te [woonplaats], welke op 22 december 2011 door de burgemeester werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 12 april 2012 ongegrond verklaard. Hierop diende eiser op 23 april 2012 een beroepschrift in tegen de beslissing van de burgemeester. Tijdens de zitting op 25 september 2012 werd echter vastgesteld dat de handtekening op het beroepschrift niet overeenkwam met de handtekening op de identiteitskaart van eiser. Eiser verklaarde dat hij twee verschillende handtekeningen had en dat mogelijk zijn boekhouder of een andere persoon het beroepschrift had ondertekend. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij iemand had gevolmachtigd om het beroepschrift in te dienen. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overwoog bovendien dat, indien het beroep inhoudelijk was beoordeeld, het ook ongegrond zou zijn verklaard, verwijzend naar een andere uitspraak in een vergelijkbare zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT

Sector Bestuursrecht
procedurenummer:AWB 12/486
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de burgemeester van Dordrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. R.W. Veldhuis, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Ontstaan en loop van het geding

Bij besluit van 22 december 2011 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser voor een exploitatievergunning voor[horecaonderneming] [A], [adres] te [woonplaats] (hierna: [A]).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 januari 2012 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 12 april 2012 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 23 april 2012 heeft de rechtbank een op naam van eiser gesteld beroepschrift ontvangen, gericht tegen het besluit van 12 april 2012.
Het beroep is op 25 september 2012 behandeld ter zitting van een meervoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld door P. Groeneveld en E. Mulder, beiden werkzaam bij de gemeente Dordrecht. Voorts is ter zitting verschenen S. Ceri, tolk.

2.Overwegingen

2.1.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de naam en het adres van de indiener.
2.2.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de handtekening op het beroepschrift duidelijk anders is dan de handtekening op de kopie van de identiteitskaart van eiser die zich in het dossier bevindt. Om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag wie het beroepschrift (en andere gedingstukken met een afwijkende handtekening) heeft ingediend, heeft de rechtbank eiser opgeroepen ter zitting te verschijnen en zorg gedragen voor de aanwezigheid van een beëdigde tolk ter zitting.
Ter zitting heeft de rechtbank aan eiser gevraagd wie het beroepschrift heeft ondertekend. Eiser heeft daarop geantwoord dat hij het beroepschrift zelf heeft ondertekend.
Geconfronteerd met de bevinding van de rechtbank dat de handtekening op het beroepschrift duidelijk anders is dan de handtekening op zijn identiteitskaart heeft eiser verklaard dat hij twee verschillende handtekeningen heeft. Desgevraagd heeft eiser beide handtekeningen gezet en aan de rechtbank overhandigd. De rechtbank heeft eiser vervolgens voorgehouden dat beide handtekeningen niet lijken op de handtekening op het beroepschrift. Daarop heeft eiser verklaard dat zijn boekhouder en[B]. [C] (hierna: [C]) wel eens stukken voor hem opstellen en dat de handtekening op het beroepschrift mogelijk van een van hen afkomstig is. Eiser heeft in dit verband verklaard dat hij correspondentie van verweerder voorlegt aan iemand die de Nederlandse taal machtig is. Als een schriftelijk reactie nodig is, instrueert eiser zijn boekhouder of [C] hoe deze moet luiden en ondertekent eiser de door zijn boekhouder of [C] opgestelde reactie. De rechtbank heeft eiser er vervolgens op gewezen dat [C] – die eveneens is opgekomen tegen de weigering van de exploitatievergunning voor [A] – een andere handtekening heeft. Daarna heeft eiser verklaard dat hij niet weet wie het beroepschrift heeft ondertekend en heeft hij de rechtbank verzocht het beroepschrift als door of namens hem ingediend te beschouwen.
De rechtbank heeft eiser vervolgens een aantal andere op zijn naam gestelde gedingstukken met verschillende handtekeningen voorgehouden, waarop eiser heeft verklaard niet te weten wie deze stukken heeft ondertekend en dat hij doet wat hem wordt gevraagd.
2.3.
Normaal gesproken biedt de rechtbank de indiener van een beroepschrift overeenkomstig artikel 6:6 van de Awb de mogelijkheid een verzuim te herstellen dat bestaat uit het niet ondertekenen van het beroepschrift door de indiener. In dit geval acht de rechtbank herstel van het door haar geconstateerde verzuim echter niet mogelijk, waartoe het volgende wordt overwogen. Eiser heeft wisselend verklaard over de ondertekening van het beroepschrift en uiteindelijk verklaard niet te weten wie het beroepschrift heeft ondertekend. Dat eiser dit niet weet, klemt te meer, nu hij de Nederlandse taal niet beheerst en het beroepschrift niet zelf kan hebben opgesteld. Eiser heeft niet verklaard, laat staan aannemelijk gemaakt, dat hij iemand heeft gevolmachtigd namens hem een beroepschrift op te stellen, te ondertekenen en in te dienen. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser niet binnen de beroepstermijn een beroepschrift heeft ingediend of laten indienen, zodat het door de rechtbank ontvangen beroepschrift niet kan worden aangemerkt als door of namens eiser ingediend. Dit verzuim kan naar zijn aard niet worden hersteld. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep niet‑ontvankelijk verklaren.
2.4.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat zij, gelet op hetgeen is overwogen in de uitspraak van heden in de zaak met procedurenummer AWB 12/485 (het beroep van [C] inzake [A]), het beroep van eiser ongegrond zou hebben verklaard als zij dit beroep inhoudelijk had beoordeeld.

3.Beslissing

De rechtbank Dordrecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mrs. J.J. Klomp en M.C. Woudstra, leden, en door de voorzitter en mr. M.J.F.J. van Beek, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 18 december 2012
Afschrift verzonden op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Het instellen van hoger eroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.