ECLI:NL:RBDOR:2012:BW1787

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
17 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1261
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 17 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naamA] B.V. en de Minister van Infrastructuur en Milieu. Eiseres, een transportonderneming, kreeg een bestuurlijke boete opgelegd van € 33.000,- wegens overtredingen van de Arbeidstijdenwet (Atw) en het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv). De rechtbank oordeelde dat eiseres onjuiste gegevens op controlemiddelen had toegelaten, wat in strijd is met artikel 2.4:4 van het Atbv. Eiseres betwistte de boete en voerde aan dat de controle niet redelijk was en dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de overtredingen van haar chauffeurs zonder haar medeweten. De rechtbank oordeelde dat de boete niet onredelijk was, maar dat er sprake was van beperkte verwijtbaarheid. De rechtbank matigde de boete tot € 17.500,- en vernietigde het eerdere besluit van de verweerder. De rechtbank oordeelde dat de boeteoplegging in overeenstemming moest zijn met de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. De rechtbank concludeerde dat de boete niet in verhouding stond tot de omstandigheden van het geval en dat de verweerder in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/1261
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
in het geding tussen
[naamA] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. K. Vierhout, advocaat te Haarlem,
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat, thans de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder,
gemachtigden: mr. W. Autar en M. Drijer, werkzaam bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd ten bedrage van € 33.000,- wegens overtreding van de Arbeidstijdenwet (hierna: Atw) en het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: Atbv).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 26 maart 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 september 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 25 oktober 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is op 22 september 2011 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Tevens is ter zitting verschenen [naamB], directeur van eiseres.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
2.1.1. Op 1 juli 2009 zijn het Besluit van 25 juni 2009 de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de Aanpassingswet vierde tranche Awb in werking getreden. Ingevolge artikel IV van de Vierde tranche Awb blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht gelden zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
2.1.2. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad , voor zover van belang, moeten de bestuurders voor iedere dag dat zij rijden, registratiebladen of bestuurderskaarten gebruiken vanaf het tijdstip waarop zij het voertuig overnemen.
Ingevolge artikel 15, vijfde lid, aanhef en onder d, van verordening 3821/85, voor zover van belang, moet de chauffeur op het registratieblad de kilometerstand aanbrengen:
- vóór de eerste rit die op het blad wordt geregistreerd,
- aan het einde van de laatste rit die op het registratieblad wordt geregistreerd,
- indien van voertuig wordt gewisseld gedurende de werkdag (kilometerteller van het gebruikte voertuig en kilometerteller van het voertuig dat zal worden gebruikt).
2.1.3. Ingevolge artikel 4, aanhef en onder a, van verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van de Verordening (EEG)
nr. 3820/82 van de Raad (hierna: verordening 561/2006) wordt onder wegvervoer verstaan iedere verplaatsing die geheel of gedeeltelijk over voor openbaar gebruik toegankelijke wegen plaatsvindt, in lege of beladen toestand, door een voertuig, bestemd voor het vervoer van personen of goederen.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder c, van verordening 561/2006 wordt onder bestuurder verstaan: iedere persoon die het voertuig bestuurt, zelfs gedurende een korte periode, of die zich in het voertuig bevindt om het, als onderdeel van zijn verplichtingen, zonodig te kunnen besturen.
2.1.4. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Atw, voor zover hier van belang, wordt in deze wet en daarop rustende bepalingen verstaan onder:
a. werkgever:
1°. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten.
b.werknemer: de ander bedoeld onder a.
Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Atw maakt een toezichthouder, indien hij constateert dat een beboetbaar feit is begaan, daarvan zo spoedig mogelijk een rapport op.
Ingevolge artikel 10:5, eerste lid, van de Atw legt een daartoe door onze minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Ingevolge het derde lid van dit artikel gelden de ter zake van deze wet en de daarop berustende bepalingen gestelde overtredingen ten opzichte van elke persoon, met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan, en met betrekking tot elke dag in de loop waarvan deze overtreding is begaan.
Ingevolge artikel 10:7, derde lid, van de Atw, voor zover van belang, stelt onze minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
2.1.5. Ingevolge artikel 2.1:1 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: hetAtbv) wordt, voor zover hier van belang, voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
e.vrachtauto: motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, ondredeel e, van de Wet
goederenvervoer over de weg;
i. controleapparaat: controleapparaat als bedoeld in verordening (EEG) nr. 3821/85;
j. tachograafkaart: kaart met geheugen als bedoeld in bijlage IB, hoofdstuk I, onder kk, van verordening (EEG) nr. 3821/85 voor gebruik in het controleapparaat, waaronder in ieder geval wordt verstaan een bestuurderskaart, een werkplaatskaart, een bedrijfskaart of een controlekaart;
n. controlekaart: tachograafkaart, als bedoeld in bijlage IB, hoofdstuk I, onder 0, van verordening (EEG) nr. 3821/85.
Ingevolge artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv is het de werkgever, de werknemer en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid van de Atw verboden in of op controlemiddelen onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen te stellen, te doen stellen, of toe te laten dat zij daarin of daarop worden gesteld.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv, voor zover van belang, levert het niet naleven van de artikel 2.4:4 een beboetbaar feit op.
2.1.6. Bij het opleggen van boetes hanteert de Minister de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer), Stcrt. 2007, 95 (hierna: de beleidsregel boeteoplegging Atw en Atbv).
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de beleidsregel worden, bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die gelden voor de onderscheiden onderwerpen in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete wegvervoer' die als bijlage 1 bij deze beleidsregels is gevoegd.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van de beleidsregel bedraagt bij een bedrijfsinspectie het maximaal in het boeterapport te nemen personen ter zake waarvan een of meer beboetbare feiten is vastgesteld over een periode van 4 weken, 16 weken, 26 weken, 52 weken, onderscheidenlijk 104 weken voor de werkgever met 25 of meer, maar minder dan 50 werknemers als bedoeld in artikel 1:1 van de Arbeidstijdenwet: 6.
In de tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete wegvervoer die als bijlage 1 bij de beleidsregel, staat, voor zover thans van belang, vermeld:
- misbruik controlemiddelen werkgever en bestuurder niet zijnde werknemer: € 1.320,-.
2.2. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de opgelegde boete. Verweerder stelt daartoe het volgende. Het betrof een grote bedrijfsinspectie en het boeterapport moet zorgvuldig worden beoordeeld, waardoor de boete niet binnen 13 weken is opgelegd. De onderhavige overschrijding van deze termijn heeft niet tot gevolg dat de bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt. De veronderstelling van eiseres dat geen boete meer zou worden opgelegd, dient volgens verweerder voor haar risico te blijven. Voorts stelt verweerder dat alle, aan de boete ten grondslag gelegde, onjuiste aantekeningen zijn gesteld op schijven die dateren van na 5 januari 2009 en dat eiseres op 6 januari 2010 op de hoogte was van het voornemen tot boeteoplegging. Eiseres had de betreffende stukken voor haar verweer kunnen bewaren. Daarnaast stelt verweerder dat geen sprake kan zijn van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), omdat die termijn pas gaat lopen op het moment van de criminal charge, in onderhavig geval het voornemen tot boeteoplegging. De boeteoplegging is nog niet definitief zodat het eindpunt van de boeteoplegging niet duidelijk is. Van een onevenredig lange behandeling is volgens verweerder geen sprake. Voorts heeft verweerder aangegeven dat er in de periode van 5 januari 2009 tot en met 1 februari 2009 29 werknemers bij eiseres werkten. Door eiseres is de administratie overhandigd en aan verweerder het aantal medewerkers medegedeeld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat als de tachograaf is geijkt en goedgekeurd er geen verschil kan bestaan tussen de afstandregistratie en de kilometerteller en dat het afwijkingspercentage van 4% derhalve niet opgaat. Uit het boeterapport blijkt volgens verweerder duidelijk dat het aantal gereden kilometers niet overeenkomt met de kilometers die op de afstandsregistratie zijn aangeven. Eiseres had deze volgens verweerder moeten corrigeren en moeten opnemen in de administratie. Het is verboden om toe te laten dat er onjuiste aantekeningen worden gesteld op controlemiddelen en eiseres heeft volgens verweerder dan ook in strijd gehandeld met artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van de Atbv. Eiseres heeft haar stelling dat de afstandsregistratie onjuiste gegevens aangeeft niet onderbouwd en derhalve kan aan deze stelling volgens verweerder geen waarde worden gehecht. Volgens verweerder staat vast de het door de chauffeur aangegeven aantal gereden kilometers niet overeenkomt met de kilometers die zijn geregistreerd volgens de afstandsregistratie. Of het verschil is ontstaan aan het begin of het einde van de rit maakt niet uit. Verweerder verwijst voorts naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 5 augustus 2009 (200809266/1/H3) en 13 januari 2010 (200904271/1/H3). Volgens verweerder is artikel 8:1, derde lid van het Atbv in het onderhavige geval niet van toepassing. Voorts stelt verweerder dat de hoogte van de boete is vastgesteld in een conform artikel 10:7, derde lid, van de Atw vastgesteld tarievenstelsel. Bij de vaststelling van deze tarieven is door de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reeds rekening gehouden met de proportionaliteit tot de ermee te dienen doelen. Dat er strijd zou zijn met het evenredigheids- of proportionaliteitsbeginsel is verweerder niet gebleken. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2009 (200802148/1). Van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan van het beleid zou moeten worden afgeweken is verweerder niet gebleken.
2.3. Gronden van beroep
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert daartoe het volgende aan.
Op grond van artikel 10:3, eerste lid, van de Atw is voorgeschreven dat bij een constatering van een beboetbaar feit zo spoedig mogelijk door de toezichthouder het rapport wordt opgemaakt. Voorts stelt eiseres dat inmiddels in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport moet worden opgelegd. Op 16 september 2009 wordt het boeterapport volgens eiseres ondertekend, maar pas op 6 januari 2010 ontvangen. Eiseres stelt dat zij in haar verdediging is geschaad doordat op het moment van de ontvangst van het voornemen tot boeteoplegging de wettelijke bewaartermijn voor de registratiebladen waar het boeterapport betrekking op heeft, was verstreken. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar een andere zaak waarin verweerder geen bestuurlijke boete heeft opgelegd wegens het verlopen van de bewaartermijn. Eiseres voert aan dat in het boeterapport niet duidelijk valt af te leiden waarom er sprake zou zijn van het stellen van een onjuiste aantekening ten aanzien van de kilometerstanden en waarom eiseres dit zou hebben toegelaten. Uit de feitelijke omschrijving dat er sprake is van een discrepantie tussen afstandsregistratie en de kilometerstand kan volgens eiseres niet worden opgemaakt daarmee artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van de Atbv is overtreden. Een justitiabele moet uit het rapport volgens eiseres kunnen opmaken wat haar wordt verweten. Eiseres verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2009, LJN BH5515. Eiseres betwist dat met het niet zien van de discrepantie het redelijk van haar te vorderen toezicht is geschonden. Het controleren van alle kilometer- en afstandsregistraties is niet het redelijk te vorderen toezicht dat van een werkgever kan worden verwacht. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 oktober 2009 (AWB 08/2758). Eiseres stelt voorts dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor overtredingen van chauffeurs zonder haar medeweten. De betrokken chauffeurs zijn individueel beboet voor de discrepanties. Eiseres stelt op geen enkele wijze verwijtbaar te hebben toegelaten dat er op het controlemiddel onjuiste gegevens/aantekeningen werden gesteld.
2.4. Oordeel van de rechtbank
2.4.1. Eiseres exploiteert een transportonderneming. In die onderneming wordt gebruik gemaakt van vrachtauto's als bedoeld in artikel 2.1:1, eerste lid, onder e, van de Atbv, die zijn voorzien van een controleapparaat als bedoeld in verordening 3821/85.
Op 24 juni 2009 en volgende dagen is door een inspecteur van de Inspectie Verkeer en Waterstaat een bedrijfsinspectie ingesteld naar de naleving van de bepalingen van de Atw bij eiseres over de periode 5 januari 2009 tot en met 1 februari 2009. Tijdens deze controle zijn 25 overtredingen van de Atw en of het Atbv geconstateerd. Het gaat om de overtredingen van de volgende chauffeurs:
- [naamC]:
hij heeft zes maal gehandeld in strijd met artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv: het stellen van onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen op een controlemiddel;
- [naamD]:
hij heeft vier maal gehandeld in strijd met artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv: het stellen van onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen op een controlemiddel;
- [naamE ]:
hij heeft vijf maal gehandeld in strijd met artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv: het stellen van onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen op een controlemiddel;
- [naamF ]:
hij heeft vier maal gehandeld in strijd met artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv: het stellen van onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen op een controlemiddel;
- [naamG]:
hij heeft vier maal gehandeld in strijd met artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv: het stellen van onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen op een controlemiddel;
- [naamH]:
hij heeft twee maal gehandeld in strijd met artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv: het stellen van onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen op een controlemiddel.
Van de bevindingen heeft de inspecteur op 16 september 2009 een boeterapport opgesteld.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van (25 maal
€ 1.320,-) € 33.000,- op de grondslag dat over de onderzoeksperiode van 5 januari 2009 tot en met 1 februari 2009 meerdere malen in strijd is gehandeld met artikel 2.4:, aanhef en onder a, van het Atbv.
In beroep heeft eiseres niet meer betwist dat er 29 personen werkzaam waren in het bedrijf.
2.4.2. Anders dan eiseres betoogt volgt reeds uit de enkele constatering dat er onjuiste gegevens of aantekeningen zijn geplaatst op controlemiddelen zoals tachograafschijven zonder dat eiseres deze heeft gecorrigeerd in haar administratie, dat zij dit heeft toegelaten als bedoeld in artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv. De chauffeurs leveren deze controlemiddelen in bij eiseres en in het systeem van de arbeidstijdenwetgeving vervoer is het vervolgens aan haar als werkgever onderzoek te doen naar de juistheid van de daarop door de chauffeurs geplaatste gegevens en aantekeningen. Eiseres erkent dit laatste ook. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een beboetbaar feit, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van het Atbv. Verweerder was derhalve bevoegd tot boeteoplegging.
2.4.3. De beleidsregel boeteoplegging Atw en Atbv acht de rechtbank niet onredelijk, gelet op het belang van controle op de naleving van de regels inzake rij- en rusttijden in het wegvervoer en daarmee het belang van de verkeersveiligheid.van de chauffeurs en hun medeweggebruikers. De hoogte van de boetenormbedragen is afgestemd op de zwaarte van de overtreding en de beoogde afschrikwekkende werking. Voorts stellen de wettelijke voorschriften en beleidsregels geen maximum aan de cumulaties van boetes, hetgeen volgens vaste rechtspraak niet rechtens onjuist is. Dit laat onverlet dat verweerder gelet op het punitieve karakter van een boeteoplegging telkens per concrete overtreding dient te beoordelen of de hoogte van de boete volgens het beleid inderdaad in overeenstemming is met de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten.
Gelet daarop faalt het (kennelijke) betoog van verweerder dat hij uitsluitend bevoegd is af te wijken van de beleidsregel boeteoplegging Atw en Atbv in geval van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. Reeds om die reden komt het bestreden besluit in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Hetgeen eiseres daartoe voor het overige heeft aangevoerd kan verder buiten behandeling blijven.
2.4.4. In de omstandigheden van het geval ziet de rechtbank aanleiding het geschil finaal te beslechten en de boete te matigen, omdat er sprake is van een beperkte verwijtbaarheid. Daartoe overweegt zij dat naar de (kennelijke) opvatting van verweerder eiseres van elke tachograafschijf van elke chauffeur dient te onderzoeken of het aantal gereden kilometers volgens het aantal ? daarop - welk tekstteken staat voor de weergave op een tachograafschijf van een gereden afstand van 10 kilometer - exact overeenstemt met de afstandregistratie. Gelet op het aantal tachograafschijven op maand- en jaarbasis dat eiseres aldus zou moeten controleren, kan deze controle in redelijkheid niet van haar worden gevergd vanwege de hoge daaraan volgens eiseres verbonden en door verweerder niet weersproken werklast met dienovereenkomstige personele lasten. Anderzijds mag van eiseres meer onderzoek worden verwacht dan hetgeen zij blijkens de stukken en ter zitting aan onderzoek heeft verricht, waarbij mogelijk kan worden gedacht aan een steekproefsgewijze controle per chauffeur. Dat van eiseres meer mocht worden verwacht volgt overigens ook uit het feit dat eiseres naar eigen zeggen de controle na de boeteoplegging heeft aangescherpt,
Bij de matiging van de boete neemt de rechtbank verder in aanmerking verweerders stelling dat ook een klein aantal niet geregistreerde kilometers in een lang tijdsbestek kan zijn afgelegd, waardoor de rij- en rusttijden ernstiger kunnen zijn overtreden dan het enkele aantal meer afgelegde dan verantwoorde kilometers doet vermoeden. Anderzijds wijzen afwijkingen van bijvoorbeeld vijf of zeven kilometer daar niet zonder meer op en duiden de in beroep overgelegde verklaringen van de betrokken chauffeurs op andere redenen, zoals het zoeken van een geschikte plaats om de vrachtwagen te parkeren om daarin te kunnen slapen, als de beoogde parkeerplaats bij aankomst vol blijkt. Verweerders stelling dat deze verklaringen uiterlijk in bezwaar hadden moeten worden overgelegd, vindt geen steun in het recht.
In hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding tot verdere matiging. Ten aanzien van de beroepsgrond dat er een lange periode is verstreken tussen de constatering van de overtredingen en het opmaken van het boeterapport en tussen het opmaken van het boeterapport en het opleggen van de boete, overweegt de rechtbank dat door verweerder in juni 2009 een onderzoek is gestart bij eiseres. Op 16 september 2009 is door de inspecteur gesproken met de directeur van eiseres en is hem het boeterapport aangezegd. Op 5 januari 2010 is het voornemen tot het opleggen van een boete aan eiseres toegezonden. De rechtbank is niet gebleken dat er sprake is van een onredelijk lange periode tussen de constatering van de overtreding en het opmaken van het boeterapport en tussen het opmaken van het boeterapport en het opleggen van de boete. Het door eiseres aangehaalde artikel 5:51 van de Awb is op 1 juli 2009 in werking getreden. Gelet op artikel IV, eerste lid van de vierde tranche Awb had het artikel 5:51 van de Awb, dat overigens slechts een termijn van orde behelst, gelet op de datum van de overtredingen nog geen werking.
Voorts overweegt de rechtbank dat eiseres op de hoogte was van de verrichtte controle en dat ook het boeterapport eiseres was aangezegd. Eiseres was dan ook op de hoogte dat aan haar een boete zou worden opgelegd. Dat zij er voor heeft gekozen om documenten weg te gooien, omdat de bewaartermijn was verstreken, dient voor haar risico te blijven. Daarnaast was op 6 januari 2009 slechts de bewaartermijn van één stuk één dag verstreken. Verweerder heeft zoals ook blijkt uit het dossier duidelijke kopieën van de relevante documenten gemaakt en onweersproken gesteld dat de kopieën van deze documenten tevens met het boeterapport aan eiseres zijn toegezonden. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat eiseres op enigerlei wijze zou zijn geschaad in haar belangen.
Ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op. Eiseres heeft haar stelling onderbouwd middels een besluit van verweerder in een andere zaak waarin niet tot boeteoplegging is overgegaan. Door verweerder is afdoende gemotiveerd dat in die zaak slechts onduidelijke kopieën bestonden van de relevante documenten en een lange periode was verstreken tussen het voornemen tot boeteoplegging en het aflopen van de bewaarplicht. Er is derhalve geen sprake van gelijke gevallen en het beroep op het gelijkheidsbeginsel en artikel 6 van het EVRM dient dan ook te falen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het boeterapport voldoende duidelijk is, nu in het boeterapport bij iedere overtreding duidelijk staat vermeld wat door de inspecteur is geconstateerd en op welke wijze door eiseres in strijd is gehandeld met het Abtv.
2.4.5. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder bij dat besluit de boete van € 33.000,- heeft gehandhaafd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 18 februari 2010 te herroepen, voor zover het betreft de hoogte van de boete, en de boete vast te stellen op € 17.500,-.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder, met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 437,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 874,- bij een wegingsfactor 1).
De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover bij dat besluit de boete van € 33.000,- is gehandhaafd;
- herroept het besluit van 18 februari 2010, voor zover het betreft de hoogte van de boete;
- bepaalt dat het bedrag van de hiervoor vermelde boete wordt vastgesteld op
€ 17.500,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op:
- € 874,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mrs. T. Damsteegt en
M.C. Woudstra, leden, en door de voorzitter en mr. N.M. Zandbergen, griffier, ondertekend.