ECLI:NL:RBDOR:2012:BW6739
Rechtbank Dordrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens ernstige vormverzuimen in strafzaak
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 13 april 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot mensenhandel en ontucht met haar minderjarige dochter. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte. Dit oordeel was gebaseerd op ernstige en onherstelbare vormverzuimen die de rechten van de verdachte hadden geschonden. De verdachte was op 13 mei 2011 als getuige gehoord, terwijl zij als verdachte had moeten worden aangemerkt. Tijdens dit verhoor was haar geen cautie gegeven en had zij geen rechtsbijstand van een advocaat kunnen krijgen. De rechtbank stelde vast dat er op dat moment al een redelijk vermoeden van schuld bestond, wat betekende dat de verdachte als verdachte had moeten worden behandeld.
De rechtbank concludeerde dat de schending van de rechten van de verdachte zo ernstig was dat dit niet meer kon worden hersteld. De officier van justitie had niet de juiste procedure gevolgd, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid in de vervolging. De rechtbank benadrukte het belang van een behoorlijke procesorde en de bescherming van de rechten van de verdachte, vooral in strafzaken waar ernstige beschuldigingen aan de orde zijn. De uitspraak van de rechtbank was een duidelijke bevestiging van de noodzaak om de rechten van verdachten te waarborgen, vooral in situaties waarin de rechtsgang in het geding is.
De zaak had betrekking op ernstige beschuldigingen van mensenhandel en ontucht, waarbij de verdachte werd verweten dat zij haar dochter betrokken had bij seksuele handelingen met derden. De rechtbank oordeelde dat de manier waarop de verdachte was behandeld door de autoriteiten onacceptabel was en dat dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de vervolging.