In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg. Eiser had een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), die door verweerder met ingang van 1 augustus 2012 was ingetrokken op basis van de conclusie dat eiser samenwoonde met zijn huisgenoot, S. [eisers huisgenoot 2]. Verweerder baseerde deze conclusie op onderzoeksbevindingen van de Sociale verzekeringsbank (Svb) en een eigen administratief onderzoek. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig was uitgevoerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek van de Svb niet voldeed aan de vereisten voor een zorgvuldige besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat verweerder had moeten afwachten tot het onderzoek van de sociale recherche was afgerond, voordat hij tot besluitvorming overging. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand op basis van de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche die de conclusie van de Svb bevestigden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, ondanks het beroep van eiser op mantelzorg.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een zorgbehoefte bij zijn huisgenoot, en dat hij in strijd had gehandeld met zijn inlichtingenverplichting door de gezamenlijke huishouding niet te melden. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 944 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.