Uitspraak
[verdachte]
1.De inhoud van de tenlastelegging
2.Het onderzoek ter terechtzitting
3.De beoordeling van de civiele vordering
€ 5.216,69,- vermeerderd met de wettelijke rente.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van een 27-jarige inwoner van Beuningen, die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een minderjarige. De zaak begon met een aangifte van de vader van het slachtoffer op 26 maart 2010, waarna het openbaar ministerie besloot om de zaak te seponeren. Dit besluit werd op 15 oktober 2010 aan de verdachte meegedeeld, wat leidde tot de conclusie dat het openbaar ministerie gebonden was aan deze beslissing. De verdachte mocht erop vertrouwen dat de zaak was afgedaan.
Echter, na een klacht van de vader van het slachtoffer, besloot het openbaar ministerie om de vervolging opnieuw op te starten. De rechtbank oordeelde dat het vertrouwensbeginsel was geschonden, omdat de verdachte gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de sepotmededeling. De rechtbank stelde vast dat de eerdere sepotbeslissing niet was herroepen op basis van nieuwe feiten of omstandigheden, en dat de tijdsverloop tussen de sepotmededeling en de aanhouding van de verdachte het vertrouwen van de verdachte verder had versterkt.
De rechtbank concludeerde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in zijn vervolging, omdat het vertrouwen van de verdachte dat hij niet vervolgd zou worden, door de handelwijze van het openbaar ministerie was versterkt. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een vordering ingediend voor schadevergoeding, maar werd ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering.