ECLI:NL:RBGEL:2013:6514

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 oktober 2013
Publicatiedatum
24 juli 2015
Zaaknummer
13/1968
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake omgevingsvergunning

In deze verzetsprocedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft de rechtbank op 3 oktober 2013 uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer AWB 13/1968. De opposant, vertegenwoordigd door mr. W.J.W. van Ewijk, had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 27 augustus 2013, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de opposant te horen, aangezien de vraag in deze procedure enkel was of de rechtbank het onderzoek terecht had gesloten op basis van de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank benadrukte dat de tekst van artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) duidelijk is: de termijn van acht weken voor het nemen van een besluit op een aanvraag om omgevingsvergunning begint na de datum van ontvangst van de aanvraag. Dit werd verder onderbouwd met een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd bevestigd dat de termijn begint de dag na de ontvangst van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de opposant kennelijk niet-ontvankelijk was, en dat de door hem aangehaalde uitspraken van andere rechtbanken hieraan niet afdoen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, en werd de uitspraak openbaar uitgesproken. De rechtbank wees erop dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep mogelijk is. De beslissing werd genomen door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van R. van Diest, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/1968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[opposant], opposant

(gemachtigde: mr. W.J.W. van Ewijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel,geopposeerde.

Procesverloop

Bij uitspraak van 27 augustus 2013 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en sub b, van de Awb het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan als bedoeld in artikel 8:55, eerste lid, van de Awb.

Overwegingen

Door opposant is niet verzocht om te worden gehoord, en de rechtbank ziet ook geen aanleiding om opposant daartoe in de gelegenheid te stellen.
In deze verzetprocedure dient enkel de vraag te worden beantwoord of de rechtbank het onderzoek heeft kunnen sluiten op grond van de overweging dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, dat wil zeggen zonder dat daarover in redelijkheid twijfel mogelijk was.
In het gestelde in het verzetschrift van 24 september 2013 heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden anders te oordelen dan is gedaan in de uitspraak van 27 augustus 2013.
Om te beginnen merkt de rechtbank op dat de tekst van artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo klip en klaar is: na de datum van ontvangst van de aanvraag omgevingsvergunning begint de termijn van acht weken, en dus niet op de datum van ontvangst.
Voorts wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0747, waarin het volgende is overwogen:
“8.1. Ter zitting heeft [wederpartij] bevestigd dat op 14 januari 2011 voor het hekwerk een elektronische aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend. Het dagelijks bestuur heeft op 11 maart 2011 en derhalve binnen de in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag een besluit op de aanvraag genomen, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat voor het hekwerk van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend.”
In deze zaak was de aanvraag ingediend op vrijdag 14 januari 2011. Vrijdag 11 maart 2011 is de laatste dag van de termijn van acht weken die aanvangt op zaterdag 15 januari 2011.
Volgens de Afdeling begint de termijn van acht weken dus de dag na de datum van ontvangst van de aanvraag.
Gelet op een en ander was het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
De door opposant genoemde uitspraken van de rechtbank Den Bosch van 3 juli 2012 en de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2013 doen daaraan niet af.
Het verzet is derhalve ongegrond.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van R. van Diest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank wijst erop dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep kan worden ingesteld.