ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ7972

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13-53
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in civiele procedure met betrekking tot nevenfuncties en objectieve vrees voor partijdigheid

In deze zaak hebben verzoeksters een wrakingsverzoek ingediend tegen een rechter in een civiele procedure. Het verzoek is ingediend op 4 maart 2013, na kennisname van een eerder toegewezen wrakingsverzoek tegen dezelfde rechter. De verzoeksters stellen dat de rechter, door het vervullen van nevenfuncties voor CPO, een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid heeft. De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat de rechter nevenfuncties vervult, niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van vooringenomenheid. De rechtbank wijst erop dat er geen hiërarchische relatie bestaat tussen de rechter en de betrokken partijen, en dat de financiële vergoeding voor de nevenfunctie gering is. Bovendien is de frequentie van de nevenfunctie beperkt, wat de vrees voor partijdigheid verder reduceert.

De rechtbank behandelt ook de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek. Het wordt vastgesteld dat verzoeksters het verzoek tijdig hebben ingediend, aangezien zij pas recentelijk kennis hebben genomen van de relevante feiten. De rechtbank benadrukt dat de rechter vanuit zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat verzoeksters niet de verplichting hadden om voorafgaand aan de zitting het openbare register voor nevenfuncties te raadplegen. De rechtbank concludeert dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van partijdigheid en wijst het verzoek tot wraking af. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 16 april 2013.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Wrakingskamer
zaaknummer: 13-53
Beschikking van 16 april 2013
in de zaak van
[verzoeksters]
verzoeksters tot wraking,
advocaat mr.drs. M. Straatman te Rotterdam,
tegen
mr[...], in zijn hoedanigheid van rechter in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer C/05/227484 / HA ZA 12-191 en in de vrijwaringzaak met zaaknummer / rolnummer C/05/233170 / HA ZA 12-591.
Partijen worden hierna verzoekster en mr. [...] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 4 maart 2013,
- het schriftelijke verweer van mr. [...] van 22 maart 2013, met een tweetal bijlagen;
- de ter zitting van 2 april 2013 voorgedragen pleitaantekeningen van mr. M. Straatman.
1.2. Vervolgens is de uitspraak bepaald op 16 april 2013.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [...] als rechter in de zaken met eerdergenoemde zaaknummers. Op 21 februari 2013 heeft er een comparitie plaatsgevonden. Mr. [...] heeft op 10 oktober 2012, 17 oktober 2012 en 19 december 2012 vonnissen gewezen. Voorts heeft er op 21 februari 2013 een comparitiezitting plaatsgevonden.
2.2 Verzoeksters hebben blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd.
Op 1 maart 2013 hebben verzoeksters een kopie ontvangen van het wrakingsverzoek van [X] Installatietechniek B.V. (wraking met zaaknummer 13-52). Hierdoor zijn verzoeksters bekend geworden met de uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Arnhem van 17 september 2010, waarbij een wrakingsverzoek tegen mr. [...] is toegewezen op basis van een objectieve toets van de onpartijdigheid van de rechter in verband met een nevenfunctie die hij vervult bij SKU. Uit gegevens die openbaar beschikbaar zijn blijkt dat mr. [...] zijn nevenfunctie als docent bij VSO-cursussen nog steeds vervult. Zelfs indien dit niet het geval was geweest, is in de ‘Leidraad onpartijdigheid van de rechter’ van 2004 bepaald dat onder nevenfuncties in ieder geval ook verstaan worden vroegere nevenfuncties die in de afgelopen drie jaar zijn vervuld.
Gelet op de betaalde nevenfunctie van mr. [...], eerdergenoemd gehonoreerd wrakingsverzoek tegen mr. [...], alsook gelet op het verloop van de comparitie na antwoord op 21 februari 2013, dient het verzoek tot wraking door verzoeksters te worden toegewezen. Tijdens de comparitie na antwoord hebben verzoeksters verzocht om in het proces-verbaal op te nemen dat de rechtbank wordt verzocht een deskundigenadvies ex artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te gelasten. Mr. [...] heeft daarop aangegeven dit niet te zullen doen, omdat een dergelijk verzoek bij verzoekschrift dient plaats te vinden. Ter zitting van de wrakingskamer is namens verzoeksters aanvullend opgemerkt dat de comparitie zeer eenzijdig is verlopen, waardoor bij verzoeksters de indruk is ontstaan dat sprake zou kunnen zijn van vooringenomenheid van de behandelend rechter. Deze indruk is eveneens ontstaan door de ongefundeerde weigering van mr. [...] het verzoek om een deskundigenonderzoek in het proces-verbaal op te nemen.
2.3 Mr. [...] heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Hij stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet-ontvankelijk is en dat het verzoek ongegrond dient te worden verklaard. Mr. [...] verzoekt de wrakingskamer zich uit te laten over de gegrondheid van de wraking, ook indien verzoekster niet-ontvankelijk wordt verklaard. Mr. [...] heeft onder meer het volgende naar voren gebracht.
Mr. [...] stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Volgens de wet en vaste rechtspraak moet een verzoek tot wraking worden gedaan ‘zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden’. Verzoekster wist al lang dat mr. [...] de behandelend rechter zou zijn op de comparities, nu dit vermeld stond in de comparitievonnissen van 10 oktober 2012 en 19 december 2012. In het rechtsverkeer moet er van uit gegaan worden dat advocaten en hun cliënten ter voorbereiding van hun zitting de openbare registers met nevenfuncties en de lagere jurisprudentie raadplegen. Op die openbare gegevens kunnen zij achteraf geen beroep meer doen. De dienstverlening van mr. [...] aan VSO/CPO staat al sinds vele jaren vermeld in het openbare register van de rechtbank en de beschikking van de wrakingskamer van 2010 is op meerdere plaatsen gepubliceerd.
Voorts stelt mr. [...] zich op het standpunt dat de wraking ongegrond verklaard dient te worden. Het is juist dat hij al vele jaren twee à drie keer per jaar in de avonduren een lezing geeft op een VSO-cursus van CPO. CPO is onderdeel van de Radboud Universiteit Nijmegen. Ze hebben beide geen rechtspersoonlijkheid en vallen daarmee onder SKU. Ook het UMC Sint Radboud valt onder SKU.
Er is geen sprake van een arbeidsverhouding met CPO, dan wel SKU. Mr. [...] verleent zijn diensten op basis van een per keer gesloten overeenkomst van opdracht. Hij ervaart
geenszins een relevante financiële afhankelijkheid van CPO. Er is geen sprake van een schijn van partijdigheid, nu het verband tussen zijn dienstverlening voor
CPO en het wel en wee van het UMC Sint Radboud en de in deze zaken betrokken functionarissen te dun en te ver verwijderd is. CPO kan, ondanks de juridische structuur, materieel niet vereenzelvigd worden met het UMC Sint Radboud. Die instellingen hebben
afgezien van het overkoepelend stichtingsbestuur eigen colleges van bestuur, andere medewerkers en eigen begrotingen.
De al dan niet expliciete weigering om het verzoek om een deskundigenadvies in het proces-verbaal op te nemen, heeft niets te maken met een blijk of schijn van partijdigheid ten faveure van SKU. Bovendien is een dergelijke beslissing een processuele, waartegen niet middels een verzoek tot wraking (verkapt) kan worden geappelleerd.
3. De beoordeling
Ontvankelijkheid
3.1 Volgens artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht. De rechtbank constateert dat de raadsman van verzoeksters op 1 maart 2013 kennis heeft genomen van de eerder bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 17 september 2010 toegewezen wraking van mr. [...]. Vervolgens hebben verzoeksters op 4 maart 2013 het onderhavige wrakingsverzoek ingediend. Een termijn van enkele dagen om af te wegen of een verzoek tot wraking moet worden ingediend acht de rechtbank reëel, mede gelet op de omstandigheid dat verzoeksters geen natuurlijk persoon, maar drie rechtspersonen zijn met verschillende bestuurders/directieleden waarmee overleg moest worden gevoerd.
3.2. De rechtbank is voorts van oordeel dat verzoeksters niet de plicht hadden om voorafgaand aan de zitting het openbare register voor nevenfuncties te raadplegen, nu immers iedere rechter vanuit zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. De omstandigheid dat de raadsman van verzoeksters pas bekend is geworden met de nevenfunctie van mr. [...] naar aanleiding van het door [X] Installatietechniek B.V. ingediende wrakingsverzoek, maakt niet dat hij hier achteraf geen beroep meer op kan doen. Het enkele feit dat nevenfuncties in een openbaar register zijn opgenomen en het feit dat de beschikking van de wrakingskamer van 2010 op meerdere plaatsen is gepubliceerd, maakt niet dat deze informatie reeds bekend mocht worden geacht bij verzoeksters.
3.3. De rechtbank stelt gelet op het hiervoor overwogene vast dat verzoeksters het wrakingsverzoek hebben ingediend zodra de feiten of omstandigheden hen bekend zijn geworden. Het verzoek is gelet hierop tijdig ingediend en de rechtbank acht verzoeksters dan ook ontvankelijk in hun verzoek.
Het wrakingsverzoek en het verweer
3.4 Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn
indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995
NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Rv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.5 De rechtbank stelt voorop dat uit de enkele omstandigheid dat een eerder gehonoreerd verzoek tot wraking van mr. [...] is toegewezen niet zonder meer volgt dat ook in het onderhavige geval sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. Of hiervan thans sprake is, dient aan de hand van de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval te worden getoetst.
3.6 Mr. [...] verleent twee- à driemaal per jaar een dienst voor CPO. CPO maakt deel uit van de Radboud Universiteit Nijmegen, geen van beiden bezit zelfstandig rechtspersoonlijkheid. SKU is de overkoepelende rechtspersoon van waaruit zowel het Universitair Medisch Centrum Sint Radboud en de Radboud Universiteit Nijmegen, en daarmee CPO, formeel gezien worden bestuurd. In de onderhavige zaak is SKU één van de procespartijen.
Mr. [...] geeft in de avonduren twee à driemaal per jaar een cursus over het burgerlijk procesrecht aan (afgestudeerde) advocaten. Mr. [...] ontvangt hiervoor een vergoeding van laatstelijk € 0,19 per kilometer en € 700,-- voor twee lesuren, inclusief reis- en voorbereidingstijd. Er is per cursus sprake van een gesloten overeenkomst van opdracht, hetgeen ook blijkt uit de “Overeenkomst van Opdracht CPO” als bijlage 1 gevoegd bij het schriftelijk verweer van mr. [...]. Hierin is onder meer opgenomen:
“(…) 1. De opdrachtnemer zal voor het CPO de hieronder beschreven werkzaamheden uitvoeren:
Het verzorgen van een college voor het vak Burgerlijk procesrecht t.b.v. het CPO d.d. 7 februari 2013 (en het samenstellen van het cursusmateriaal). (…)
2. De opdrachtnemer is bij het uitvoeren van de afgesproken werkzaamheden geheel zelfstandig. Binnen de gemaakte afspraken bepaalt de opdrachtnemer zelf hoe hij/zij het overeengekomen resultaat zal verwezenlijken. (…)”
3.7 De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheid dat mr. [...] een aantal maal per jaar tegen betaling een dienst verleend voor het CPO, geen zwaarwegende aanwijzing oplevert dat mr. [...] vooringenomen is jegens SKU. Niet is immers gesteld of gebleken dat sprake is van een hiërarchische relatie tussen SKU en CPO, en daarmee tussen SKU en mr. [...]. Immers, mr. [...] is vrij in het inrichten van de cursus hetgeen ook blijkt uit de eerder aangehaalde passage uit de in het geding gebrachte overeenkomst van opdracht. De relatie tussen SKU en mr. [...] is te ver verwijderd om
van een hiërarchische verhouding te kunnen spreken. Voorts weegt mee dat sprake is van een geringe financiële vergoeding en een geringe frequentie van de cursussen. Van enige vrees van partijdigheid is daarom geen sprake.
3.8 Ten aanzien van de door verzoeksters aangevoerde wrakingsgrond dat mr. [...] heeft geweigerd het verzoek een deskundigenonderzoek te laten verrichten op te nemen in het proces-verbaal overweegt de rechtbank het volgende.
De klachten van verzoeksters zijn in wezen gericht tegen de beslissing van mr. [...] om een verhandeling ter zitting in het proces-verbaal op te nemen. De juistheid van de beslissing kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals verzet of hoger beroep) tegen de
beslissing aan te wenden. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat mr. [...] bij het geven van deze beslissing vooringenomen was tegen verzoeksters of objectief
gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, hebben verzoeksters verder niet aangevoerd. Uit het enkele feit dat mr. [...] in het nadeel van verzoeksters heeft beslist kan de rechtbank dat niet afleiden. Daarom moet het verzoek worden afgewezen.
3.9 Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek hebben verzoeksters aan de door haar aangevoerde gronden nog toegevoegd, dat de comparitiezitting van 21 februari 2013 huns inziens eenzijdig is verlopen door de veelvuldige, kritische ondervraging van verzoeksters door mr. [...] en dat daardoor een schijn van partijdigheid is ontstaan. Volgens artikel 37 lid 3 Rv moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Uit die bepaling in samenhang met lid 4 volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoeker pas nadat hij het wrakingsverzoek heeft gedaan, bekend zijn geworden, nog een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Niet gesteld of gebleken is dat de bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aangevoerde feiten en omstandigheden pas na het wrakingsverzoek aan verzoeksters bekend zijn geworden. Met deze grond kan daarom geen rekening worden gehouden.
3.10 Nu ook overigens niet is gebleken dat mr. [...] bij de beoordeling van het geschil blijk heeft gegeven van enige partijdigheid, dan wel dat er een geobjectiveerde vrees van partijdigheid is ontstaan, zal de rechtbank het verzoek tot wraking afwijzen.
4. De beslissing
De rechtbank
verklaart verzoeksters ontvankelijk in het wrakingsverzoek;
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. H.P.M. Kester, L.B.M. Klein Tank en M.P.C.J. van Bavel, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. Baaziz en in openbaar uitgesproken op 16 april 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.