ECLI:NL:RBGEL:2013:CA3199

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/1155 ZUT
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonvoorziening traplift op grond van Wmo

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening in de vorm van vervanging van haar traplift, die noodzakelijk was om de eerste verdieping van haar woning te bereiken. De rechtbank oordeelde dat het bereiken van de kamer op de eerste verdieping, waar eiseres administratieve en hobbymatige werkzaamheden verricht, niet valt onder de compensatieplicht van het college op grond van artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank stelde vast dat de activiteiten die eiseres op de eerste verdieping uitvoert, niet als elementaire woonfuncties worden beschouwd en dat deze werkzaamheden ook op de begane grond kunnen worden uitgevoerd door herinrichting van de woning.

De rechtbank merkte op dat de aanvraag van eiseres op 2 november 2010 was afgewezen en dat het bezwaar tegen deze afwijzing op 31 maart 2011 ongegrond was verklaard. Eiseres had beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, omdat de beroepstermijn pas was aangevangen na de juiste bekendmaking van het bestreden besluit op 10 juli 2012.

De rechtbank concludeerde dat de door eiseres gestelde beperkingen al gecompenseerd worden door de hulp in het huishouden die zij ontvangt op grond van de Wmo. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Team bestuursrecht
zaaknummer: 12/1155 ZUT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2013.
in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. J.A.H. Theunissen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een woonvoorziening in de vorm van vervanging van de traplift afgewezen.
Bij besluit van 31 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich zonder voorafgaande kennisgeving daarvan niet laten vertegenwoordigen.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat blijkens de brief van verweerder van 10 juli 2012 het bestreden besluit op 31 maart 2012 per abuis aan eiseres is verzonden in plaats van aan de gemachtigde van eiseres, mr. Theunissen voornoemd. Eerst op 10 juli 2012 is het bestreden besluit aan de gemachtigde van eiseres gezonden en daarmee op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Het vorenstaande brengt met zich dat de beroepstermijn eerst is aangevangen op de dag na 10 juli 2012.
Nu het beroepschrift op 17 juli 2012 ter griffie van de rechtbank is ontvangen, is het beroep ontvankelijk.
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is spastisch, waardoor zij een beperkte inspanningstolerantie en onwillekeurige bewegingsreacties heeft. Zij maakt gebruik van een scootmobiel, een rolstoel, RegioTaxi en huishoudelijke hulp waarvoor zij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een vergoeding ontvangt. Tijdens de uitvoering van werkzaamheden aan de traplift, die eiseres 30 jaar geleden heeft aangeschaft met een vergoeding die zij via het Gak heeft ontvangen, is gebleken dat deze aan vervanging toe is. Op 20 september 2010 is daartoe ambtshalve een aanvraag ingediend.
In de woning van eiseres bevinden zich de woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer op de begane grond. De begane grond beslaat een oppervlakte van 78 m2. Op de eerste verdieping maakt eiseres gebruik van een kamer waarin zij haar administratie doet, haar hobby uitoefent en de computer, de strijkplank en de naaimachine heeft staan.
Ter zitting is zijdens eiseres aangegeven dat eiseres inmiddels op eigen kosten een traplift in de woning heeft laten plaatsen.
3. Aan het in het bestreden besluit gehandhaafde standpunt heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het bereiken van een hobbykamer op de eerste verdieping niet een elementaire woonfunctie vormt als bedoeld in verweerders beleid en het bereiken van de verdieping in de situatie van eiseres niet onder de compensatieplicht op grond van de Wmo valt. De activiteiten die eiseres normaliter op de eerste etage verricht, kunnen bij een andere inrichting van de benedenverdieping aldaar worden uitgevoerd. Eiseres heeft niet onderbouwd, noch anderszins aannemelijk gemaakt, dat herinrichting van de benedenverdieping niet mogelijk is. De problemen bij het strijken worden al gecompenseerd.
4. Eiseres heeft zich gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd. Op haar stellingen zal de rechtbank voor zover nodig hierna ingaan.
5. In artikel 1.1, derde lid, onder d, van de Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lochem is bepaald dat geen voorziening wordt toegekend, indien de aanvrager, eventueel met behulp van mensen die tot zijn leefeenheid behoren, de belemmeringen die hij ondervindt kan beperken of kan opheffen door het anders organiseren van het dagelijkse leven of huishouden.
6. In de Beleidsregels Individuele Voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem is vastgelegd dat de (woning)aanpassing het normale gebruik van de woning moet betreffen. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties. Dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning.
In verweerders beleid is voorts expliciet bepaald dat ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers geen compenserende woonvoorzieningen worden getroffen, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.
7. De rechtbank is van oordeel dat artikel 1.1., derde lid, onder d, van de Verordening en de hiervoor weergegeven passages uit de beleidsregels als zodanig niet in strijd zijn met de inhoud, de strekking en het doel van artikel 4 van de Wmo.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres voor het kunnen bereiken van de bovenverdieping is aangewezen op een traplift. Eiseres is derhalve beperkt in het zich verticaal verplaatsen in haar woning.
Een medisch onderzoek, waarvan eiseres stelt dat dit ten onrechte niet heeft plaatsgevonden, was gelet hierop niet nodig.
9. De rechtbank is van oordeel dat het gebruik dat eiseres maakt van de kamer op de eerste verdieping van haar woning voor administratieve en hobbymatige werkzaamheden en voor handvaardigheden geen elementaire woonfunctie betreft als bedoeld in verweerders beleid. De activiteiten die eiseres in de kamer op de eerste verdieping pleegt te verrichten zijn volgens de rechtbank niet noodzakelijkerwijs verbonden aan de desbetreffende kamer, maar kunnen bij herinrichting van de benedenverdieping van de woning van eiseres ook op die verdieping worden uitgevoerd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat herinrichting van de benedenverdieping niet tot de mogelijkheden behoort. De stelling dat de (beperkte) ruimte op de benedenverdieping daaraan in de weg staat, is in dit kader onvoldoende. De gestelde omstandigheid dat het niet mogelijk is om de spullen steeds op te ruimen en deze later weer opnieuw te moeten klaarzetten is in dit verband evenmin voldoende.
Het vorenstaande brengt met zich dat het bereiken van de kamer op de eerste verdieping van de woning voor voornoemde activiteiten niet onder verweerders compensatieplicht op grond van artikel 4 van de Wmo valt.
De door eiseres gestelde omstandigheid dat in geval van herinrichting van de woning enkel nog de benedenverdieping van de woning wordt gebruikt, terwijl de huur de gehele woning betreft, is een omstandigheid waaraan binnen het kader van de Wmo geen betekenis kan worden gehecht.
Wat betreft de strijkplank die zich bevindt in de kamer op de eerste verdieping oordeelt de rechtbank dat op het gebied van de huishoudelijke werkzaamheden, waaronder ook het strijken moet worden begrepen, de beperkingen reeds worden gecompenseerd door de hulp in het huishouden die eiseres op grond van de Wmo ontvangt. Dit betekent dat in dat opzicht de traplift niet kan gelden als voorziening die dient om de ondervonden beperkingen bij het voeren van het huishouden te compenseren. Indien eiseres naast de hulp in het huishouden zelf nog strijkwerkzaamheden wenst te verrichten kan dit naar de mening van de rechtbank evenmin onder verweerders compensatieplicht op grond van artikel 4 van de Wmo worden gebracht, nu het er gezien het voorgaande voor moet worden gehouden dat deze werkzaamheden hoogstens een therapeutisch doel dienen, althans dat deze geen zelfstandige betekenis hebben in het kader van het voeren van het huishouden. Daar komt bij dat niet valt in te zien dat de thuiszorgmedewerker de strijkplank niet voor eiseres naar de begane grond zou kunnen brengen en na afloop weer in de kamer op de eerste verdieping zou kunnen opbergen.
10. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
11. Reeds daarom is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten slotte evenmin aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in aanwezigheid van mr. B. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 juni 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.