ECLI:NL:RBGEL:2014:2252

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_7973
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor Ioaz- en Bbz 2004-uitkering wegens onvoldoende bedrijfsactiviteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. Eiser had aanvragen ingediend voor een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvragen werden afgewezen omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van onafgebroken bedrijfsvoering gedurende de vereiste periodes voorafgaand aan de aanvraag. Eiser had in de periode van april/mei 2009 tot oktober 2010 geen bedrijfsactiviteiten kunnen aantonen, wat cruciaal was voor de beoordeling van zijn recht op de uitkeringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, op basis van een onderzoeksrapport van BTBedrijfsadvies, terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aan de voorwaarden voldeed. Eiser heeft geprobeerd zijn standpunt te onderbouwen met een brief van SOS MKB en e-mails, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende bewijs leverden van daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvragen door de gemeente in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van bedrijfsactiviteiten voor zelfstandigen die aanspraak willen maken op sociale uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 13/7973

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eisers], eisers,

(gemachtigde: mr. A.C. Cornelisse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoornte Apeldoorn, verweerder,
(gemachtigde: H. Pilgram)

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2013 heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) afgewezen.
Bij besluit van 9 april 2013 heeft verweerder de aanvraag van eisers voor bijstand ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2014. Eiser [naam eiser] (hierna: eiser) is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende, niet door partijen betwiste, feiten en omstandigheden.
Eiser, geboren op [geboortedatum], is vanaf 1992 werkzaam geweest als zelfstandig ondernemer. In 1996 is eiser [naam BV] gestart. [naam BV] is per 1 oktober 2012 ontbonden. Bij dit bedrijf waren de laatste opdrachtgevers BP International (tot juli 2008) en E-On (tot april/mei 2009). Na de beëindiging van de opdracht van E-On tot aan de ontbinding heeft [naam BV] geen omzet gegenereerd. In oktober 2010 heeft eiser [naam bedrijf] opgericht. Deze [naam bedrijf] verrichtte tot en met oktober 2012 een langlopende IT-opdracht.
Op 14 november 2012 hebben eisers een Ioaz-uitkering aangevraagd, welke aanvraag door verweerder tevens is opgevat als een aanvraag op grond van de Bbz 2004.
2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, en ter zitting nog eens benadrukt, dat eiser niet gedurende drie jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag Ioaz, onafgebroken rechtmatig een bedrijf in Nederland heeft uitgeoefend, en derhalve ook niet gedurende een aaneengesloten periode van tien jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag Bbz 2004. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een onderzoeksrapport van BTBedrijfsadvies (BTB) van 11 maart 2013. BTB heeft zorgvuldig onderzoek verricht, heeft zich niet alleen gebaseerd op het ontbreken van omzetcijfers, maar heeft ook een inventarisatie van de bedrijfsactiviteiten meegenomen. Eisers hebben niet aangetoond dat eiser van april/mei 2009 tot en oktober 2010 daadwerkelijk en reële bedrijfsmatige activiteiten heeft ondernomen.
3.
Eisers kunnen zich hier niet mee verenigen. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat eiser van 1992 tot oktober 2012 vrijwel onafgebroken als zelfstandig ondernemer heeft gewerkt. Dat eiser gedurende een zekere tijd geen opdrachten heeft gehad, wil niet zeggen dat hij geen (voldoende) activiteiten heeft verricht. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers verwezen naar een brief van 18 februari 2014 van SOS MKB, waarin onder meer is gesteld dat het ontbreken van omzet niet wil zeggen dat er geen activiteiten plaatsvinden. Voorts heeft eiser ter zitting e-mails overgelegd waaruit van bedrijfsactiviteiten in de periode van april/mei 2009 tot oktober 2010 zou blijken.
4.
Ter zitting heeft eiser toegelicht zijn bedrijf [naam bedrijf] nog niet te hebben beëindigd, doch het bedrijf te zullen beëindigen zodra er beslist is dat hij voor een Ioaz-uitkering in aanmerking komt. Mocht hij niet voor een Ioaz-uitkering in aanmerking komen, dan zal eiser zijn bedrijf niet beëindigen en wenst hij in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Bbz 2004 . Eiser verzoekt derhalve primair een Ioaz-uitkering en secundair een Bbz 2004-uitkering.
5.
De rechtbank stelt vast dat in geschil is de vraag of eiser drie jaar (Ioaz) en tien jaar (Bbz 2004) voorafgaand aan de aanvraag van 14 november 2012 onafgebroken een bedrijf heeft uitgeoefend. Bij de beoordeling van die vraag heeft de rechtbank gelet op de navolgende bepalingen.
6.
Artikel 5 van de Ioaz bevat voorwaarden voor het recht op een Ioaz-uitkering. Het tweede lid van dit artikel, sub 1, luidt:
de gewezen zelfstandige heeft gedurende drie jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag, onafgebroken rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland uitgeoefend en gedurende de zeven jaar daarvoor eveneens rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland uitgeoefend dan wel arbeid in dienstbetrekking verricht.
7.
In artikel 2 van de Bbz 2004 is bepaald aan wie op grond van de Bbz 2004 algemene bijstand kan worden verleend. Lid 1, sub c luidt:
de zelfstandige van 55 jaar of ouder wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is en die het bedrijf of zelfstandig beroep gedurende een aaneengesloten periode van tien jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag heeft uitgeoefend en hieruit een inkomen geniet dat duurzaam ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
8.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat verweerder eiser, indien eiser zijn bedrijf beëindigt, heeft aangemerkt als gewezen zelfstandige in de zin van de Ioaz en, indien hij zijn bedrijf niet beëindigt, als zelfstandige van 55 jaar of ouder in de zin van de Bbz 2004. Eén en ander is door eiser niet betwist.
9.
De rechtbank overweegt dat uit het rapport van BTB blijkt dat de BTB-adviseur eiser op 4 maart 2013 heeft bezocht en dat de adviseur voor zijn onderzoek gebruik heeft gemaakt van informatie uit de door administratiekantoor [naam] ([naam BV] en administratiekantoor [naam 2] ([naam bedrijf]) opgestelde jaarrekeningen en cijfers tot en met 2011, het Ioaz- en Bbz 2004-aanvraagformulier en de door eiser mondeling verstrekte informatie. De adviseur heeft geconstateerd dat er in de periode april/mei 2009 tot en met oktober 2010 door eiser geen activiteiten als zelfstandig ondernemer hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft deze conclusies van BTB overgenomen en gehandhaafd bij het bestreden besluit.
10.
De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen dat niet is gebleken van bedrijfsactiviteiten van eiser in de periode van april/mei 2009 tot oktober 2010. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het aan de aanvrager is om aan te tonen dat hij voldoet aan de voorwaarden om voor een uitkering op grond van de Ioaz dan wel de Bbz 2004 in aanmerking te komen. Eisers zijn daarin niet geslaagd. Blijkens de jaarrekeningen van [naam BV] is in 2009 een forse afname geweest van de netto-omzet en is in het jaar 2010 geen netto-omzet geweest. Eisers hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid die verweerder hun heeft geboden om aan te tonen dat er in die periode wel bedrijfsactiviteiten zijn verricht. De rechtbank is van oordeel dat dit ook uit de door eiser ter zitting overgelegde mails van 23 februari 2009 en 12 juni 2009 niet kan volgen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat deze e-mails hoogstens een tijdsbesteding van 5 uur in totaal betekenen. De rechtbank heeft begrip voor het feit dat eisers computer nadien gecrasht is en dat daardoor informatie verloren is gegaan. Eisers hadden evenwel andere stukken over eisers bedrijfsactiviteiten in kunnen dienen. Dat eiser zijn administratie alleen in een computer en niet (ook) op papier bewaarde, dient voor rekening en risico van eisers te komen. Het voorgaande betekent dat de rechtbank, met verweerder, van oordeel is dat eiser in drie jaar, respectievelijk tien jaar, onmiddellijk voorafgaande aan zijn aanvraag van 14 november 2012 niet onafgebroken rechtmatig een bedrijf heeft uitgeoefend. Aan een beoordeling van de overige voorwaarden om voor een uitkering op grond van de Ioaz dan wel de Bbz 2004 in aanmerking te komen, komt de rechtbank niet toe. De gronden van eisers slagen niet.
11.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.G. Eskes, voorzitter, mr. R.J. Jue en mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.L. Verwijs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.