In deze zaak heeft eiser, een belastingplichtige, beroep ingesteld tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze voorlopige aanslag, maar de inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, waarbij hij een beroep deed op de Wet dwangsom. De rechtbank Gelderland heeft op 3 juli 2014 uitspraak gedaan in deze zaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat een voorlopige aanslag volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 niet voor bezwaar vatbaar is. De rechtbank oordeelt dat de brief van eiser als een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag had moeten worden opgevat. De rechtbank heeft de inspecteur opgedragen om alsnog op dit verzoek te beslissen, waarbij de aftrek van € 8.400 voor alimentatie aan de ex-echtgenote van eiser aan de orde kwam.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de inspecteur geen dwangsom verschuldigd was, omdat de ingebrekestelling door eiser niet tijdig was ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de inspecteur opgedragen om het griffierecht van eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.