Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 januari 2014
- de door de advocaat van DMZ c.s. toegezonden productie 5, ingekomen op 4 maart 2014
- de door de advocaat van [eiser] toegezonden producties 21 en 22, ingekomen op
2.De feiten
De informatie in de brief van de Gemeente was onjuist, terwijl ook van de Gemeente mocht worden verlangd dat zij er op had gewezen dat op dat moment het vigerende bestemmingsplan niet in de weg stond aan het door [eiser] gewenste gebruik van het perceel [adres] voor detailhandel (…). “
3.Het geschil
4.De beoordeling
En zelfs als al zou moeten worden aangenomen dat [gedaagde sub 2] valt te verwijten dat de vordering op de gemeente niet tijdig door hem is gestuit, dan leidt dat naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot toewijzing van de vordering van [eiser]. In dat geval zou in de procedure tegen de gemeente het verjaringsverweer (mogelijk) van de baan zijn geweest en zou er inhoudelijk zijn geoordeeld over onder meer de vraag naar de onrechtmatigheid van het handelen van de gemeente op dit punt. Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld over de vaststaande en bij [eiser] bekende vereiste goedkeuring van de Rijksconsulent oordeelt de rechtbank dat wanneer in die procedure zou zijn toegekomen aan de beoordeling van het aan de gemeente verweten onrechtmatig handelen, dit verwijt geen stand zou hebben gehouden. Dat het niet stuiten derhalve tot enige schade heeft geleid, is niet aannemelijk. Het ontbreken van condicio sine qua non-verband staat derhalve ook in de weg aan toewijzing van de vordering van [eiser] onder 3.1. sub b.
4.13. Gelet op het voorgaande stond het [eiser] vrij om op basis van het bestemmingsplan “Molenhoek-Sparrenburg” de volledige oppervlakte, meer dus dan 250m2, voor detailhandel te gebruiken. Mocht de gemeente toch tot reparatie zijn overgegaan, dan zou de gemeente geen grond hebben om aan het in de tussentijd gerealiseerde gebruik een einde te maken. Dat zou nog anders kunnen zijn op grond van het in het bestemmingsplan neergelegde overgangsrecht, maar niet bestreden is dat, zoals [eiser] heeft gesteld, het overgangsrecht inhield dat feitelijk (in de tussentijd gerealiseerd) gebruik moest worden geduld.
€ 904,00(2 punt x × tarief € 452,00)
6:119a BW valt.