Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Reëel gesproken zou de aanmerkelijke daling van het eigen vermogen (…) van [N] Plc. inderdaad in 2003 aanleiding hebben moeten geven tot een afwaardering tot nihil.
Andere schuldeisers hadden en hebben namelijk een betere positie waaronder hypothecaire zekerheid. (…)”
3.Geschil
- is sprake van een nieuw feit met betrekking tot de converteerbare obligatielening?
- is terecht een regulier voordeel ter zake van de overdracht van de converteerbare obligatielening aan [J] in aanmerking genomen?
- heeft dit terecht geleid tot een navorderingsaanslag in 2003?
- staat het vertrouwensbeginsel aan navordering in de weg?
- is terecht een regulier voordeel ter zake van de jaarlijks als rente ten laste van de winst van [J] gebrachte bedragen in aanmerking genomen?
- is de vergrijpboete terecht en tot een juist bedrag opgelegd?
- is de beschikking heffingsrente tot het juiste bedrag vastgesteld?
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag tot een navorderingsaanslag gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 403.244, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.122.177 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 494.677;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.461;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.