ECLI:NL:RBGEL:2014:852

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_4119
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag BPM en de keuze voor taxatierapport versus koerslijst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] BV, eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Doetinchem, verweerder, over een naheffingsaanslag BPM. De eiseres had op 23 juli 2012 een personenauto gekocht in Duitsland en aangifte gedaan voor de BPM. De Belastingdienst legde een naheffingsaanslag op van € 1.041, die later werd verminderd met € 472 na bezwaar. Eiseres stelde dat de handelswaarde van de auto op € 12.555 moest worden vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd op basis van de koerslijstwaarde van € 17.986. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de getaxeerde waarde lager was dan de koerslijstwaarde. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat de leeftijdskorting moest worden toegepast en dat de naheffingsaanslag niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de naheffingsaanslag voldoende was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 13/4119
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 13 februari 2014
inzake
[X] BV, gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Doetinchem, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000]) belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 1.041.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 juli 2013 de naheffingsaanslag BPM verminderd met € 472.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 15 juli 2013, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. [gemachtigde], werkzaam bij [A] B.V., vergezeld van [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde], mr. [C], [D] en [E] (taxateur).

2.Feiten

2.1
Eiseres heeft op 23 juli 2012 in Duitsland een personenauto van het merk Volkswagen, type [F] (hierna: de auto) gekocht voor een bedrag van € 20.100 exclusief BTW. De cataloguswaarde van de auto bedraagt € 57.180.
2.2
Op 26 juli 2012 heeft eiseres aangifte voor de BPM gedaan ter zake van de auto. Bij de aangifte is een rapport van 26 juli 2012, opgemaakt door [G] b.v., overgelegd waarin de handelsinkoopwaarde en de verschuldigde BPM zijn vastgesteld op respectievelijk € 12.555 en €2.417. In dit rapport is de handelsinkoopwaarde berekend door op de koerslijstwaarde van X-Ray van € 17.986 een schadecalculatie ten bedrage van €5.431 in mindering te brengen. Eiseres heeft € 2.422 aan verschuldigde BPM betaald.
2.3
Met dagtekening 27 maart 2013 is aan eiseres de naheffingsaanslag BPM ten bedrage van € 1.041 opgelegd op grond van artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Hierbij is de inkoopwaarde van de auto vastgesteld op de koerslijstwaarde van X-Ray van € 17.986 en is de naheffingsaanslag BPM als volgt berekend:
Bruto BPM € 11.010
Werkelijk afschrijvingspercentage 68,54%
Verschuldigde BPM € 3.463
Bedrag naheffingsaanslag € 1.041
2.4
De naheffingsaanslag vermeldt onder meer dat een hertaxatie van de auto heeft plaatsgevonden door [H] B.V. en dat verweerder de resultaten hiervan (hierna: het expertiserapport) op 2 augustus 2012 heeft ontvangen.
2.5
Eiseres heeft tegen de naheffingsaanslag BPM tijdig bezwaar gemaakt. In haar bezwaarschrift heeft eiseres verzocht om toepassing van artikel 10b van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Wet BPM), het tussentijdse tarief, alsmede om toepassing van een extra leeftijdsafschrijving tussen het moment waarop de verschuldigde BPM wordt vastgesteld en het moment waarop de registratie wordt toegestaan (hierna: de leeftijdskorting). Tevens heeft zij verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding.
2.6
Bij uitspraak op bezwaar van 9 juli 2013 heeft verweerder de naheffingsaanslag BPM verminderd met € 472 en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Voor de vermindering heeft verweerder ter zake van de naheffing met het tussentijds tarief rekening gehouden.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag BPM terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd en deugdelijk is gemotiveerd. Meer in het bijzonder is in geschil of er sprake is van schade die in mindering mag worden gebracht op de koerslijstwaarde van X-Ray, op welke wijze de leeftijdskorting kan worden toegepast, en of voor de bezwaarfase een proceskosten-vergoeding toegekend dient te worden.

4.Beoordeling van het geschil

De naheffingsaanslag BPM
4.1
Eiseres stelt dat de handelswaarde van de auto op € 12.555 dient te worden vastgesteld en verwijst naar het rapport van 26 juli 2012. Volgens eiseres heeft de auto schade. De gecalculeerde kosten van herstel van € 5.431 dienen op de koerslijstwaarde van X-Ray in mindering gebracht te worden.
4.2
Bij de berekening van de naheffingsaanslag BPM is verweerder uitgegaan van de koerslijstwaarde van X-Ray van € 17.986. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag BPM terecht is opgelegd en niet te hoog is vastgesteld.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder geslaagd in het door hem te leveren bewijs. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. In het expertiserapport van verweerder is de inkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 24.500 en is vermeld dat de auto, behoudens de aanwezige schade, in goede staat verkeerde. Voornoemde waarde is hoger dan de koerslijstwaarde. Er is pas aanleiding om van de koerslijstwaarde af te wijken als de getaxeerde waarde lager uitkomt dan de koerslijstwaarde. Gelet op de vraagprijs in de handel van de auto bij [I] te [Z], het expertiserapport en de kenmerken van de auto, is het aannemelijk dat de getaxeerde waarde in de staat waarin deze op 26 juli 2012 verkeerde ten minste € 17.986 is.
4.4
In het taxatierapport van eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding de handelswaarde van de auto op een lager bedrag vast te stellen dan € 17.986. Het taxatierapport is naar het oordeel van de rechtbank niet overeenkomstig de bepalingen van de wet tot stand gekomen. Op grond van artikel 10 van de Wet BPM vindt - zakelijk weergegeven - een vermindering van de belasting plaats die gelijk is aan de procentuele afschrijving van de catalogusprijs. Er kan een beroep worden gedaan op de tabel die is opgenomen in artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Indien daarvoor niet wordt gekozen, wordt een opgaaf gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving.
Op grond van artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling bestaat deze opgaaf uit:
“a. een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland (…)
of
b. het bij de aangifte gebruikte taxatierapport:
- dat is opgemaakt ten hoogste een maand vóór het tijdstip dat de belasting ingevolge artikel 1 van de wet is verschuldigd, in de staat waarin het motorrijtuig op dat tijdstip verkeert, door een onafhankelijke, erkende taxateur, waaruit inzichtelijk en gedetailleerd de waarde blijkt bij inkoop van het motorrijtuig door een wederverkoper in Nederland; en
- dat is voorzien van een verklaring van de taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. (…)”
4.5
Gelet op het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling dient derhalve een keuze te worden gemaakt, waarbij ofwel de koerslijst wordt gehanteerd, ofwel op basis van een fysieke opname van het motorrijtuig de waarde wordt bepaald. De ratio daarvan is naar het oordeel van de rechtbank mede gelegen in het feit dat, zoals verweerder heeft gesteld, en eiseres onvoldoende heeft weersproken, in de koerslijstwaarde reeds (enige) gebruiksschade is verdisconteerd. Wanneer eiseres kiest voor het gebruik van een taxatierapport, wordt dan ook niet toegekomen aan de waarde volgens de koerslijst. Uit het rapport dient te blijken wat de waarde van de auto is, gebaseerd op een fysieke opname van de auto, rekening houdend met de geconstateerde schade. Aan die vereisten voldoet het rapport niet. In ieder geval sluit de wettelijke regeling uit dat de in het rapport gecalculeerde schade ten bedrage van € 5.431 als (extra) schade in mindering wordt gebracht op de waarde van € 17.986. Nu een waardering van de auto op basis van een fysieke opname in het rapport van [G] b.v. ontbreekt, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de getaxeerde waarde lager zou zijn dan € 17.986.
4.6
De stelling van eiseres dat de leeftijdskorting dient te worden toegepast en haar beroep op het gelijkheidsbeginsel en artikel 110 van het VWEU wordt door de rechtbank eveneens verworpen. Verweerder heeft geloofwaardig ter zitting verklaard dat het door eiseres in haar beroepschrift vermelde begunstigend beleid voor vergunninghouders een werkwijze is die altijd wordt gevolgd en in de praktijk wordt toegepast, en dat de toegepaste berekening van de naheffingsaanslag BPM in het voordeel is van eiseres. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat dit begunstigend beleid voor eiseres is toegepast. Bij de berekening van de naheffingsaanslag BPM is immers de datum niet op 27 juli 2012 doch op 3 augustus 2012 gesteld. Voorts heeft eiseres geen identieke gevallen van vergunninghouders aangevoerd waaruit zou blijken dat in die zaken een extra leeftijdsafschrijving is gehanteerd welke niet door verweerder bij eiseres is toegepast. Aan de vraag wat het gevolg is van het feit dat de datum 3 augustus 2012 ook voor de herrekende BPM wordt gehanteerd (wat leidt tot een kleinere noemer in het breukdeel ter bepaling van de herrekende BPM) wordt niet toegekomen, nu de herrekening van de BPM geen onderdeel uitmaakt van de procedure.
Motiveringsbeginsel
4.7
Eiseres stelt dat de naheffingsaanslag BPM ontoereikend is gemotiveerd, omdat het expertiserapport niet met de naheffingsaanslag BPM was meegezonden. De beroepsgrond van eiseres dat de naheffingsaanslag BPM niet berust op een deugdelijke motivering treft geen doel. De rechtbank overweegt dat het feit dat het expertiserapport niet was meegezonden bij de uitspraak op bezwaar geen gevolgen heeft voor (de hoogte van) de naheffingsaanslag BPM. Evenmin kan gezegd worden dat het ontbreken van dat stuk heeft geleid tot de instelling van beroep. Voor zover er al sprake is geweest van een motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar, is dat in de beroepsfase hersteld, doordat het rapport alsnog is verstrekt. Voor de beoordeling van het onderhavige beroep worden aan een eventuele schending van het motiveringsbeginsel daarom geen gevolgen verbonden.
De proceskosten in bezwaar
4.8
Volgens eiseres is ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend voor de bezwaarprocedure. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar is in beginsel nodig dat sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid op grond waarvan het bezwaar gedeeltelijk gegrond is verklaard. Bij de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Het bezwaar is gegrond verklaard in verband met toepassing van een tussentijds tarief. Bij het vaststellen van de naheffingsaanslag BPM is verweerder uitgegaan van de bruto BPM zoals eiseres die zelf heeft berekend. Eiseres had bij de aangifte niet om toepassing van het tussentijdse tarief verzocht. Het verzoek om toepassing van dit tarief is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van eiseres zelf. Dat er in de aangifte destijds geen aparte optie was opgenomen voor het tussentijdse tarief doet hier niet aan af. Eiseres heeft eerst in de bezwaarprocedure om het tussentijdse tarief verzocht. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet verwijtbaar onrechtmatig gehandeld bij het vaststellen van de naheffingsaanslag BPM, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van beroepsmatige bijstand. Voorts geeft de door eiseres aangevoerde grief dat de naheffingsaanslag BPM niet deugdelijk is gemotiveerd geen reden anders te oordelen. In de naheffingsaanslag BPM is immers de berekening van de verschuldigde BPM opgenomen. Deze berekening en de toelichting hierop geven naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht in de beweegredenen van verweerder. Verweerder heeft de proceskostenvergoeding derhalve terecht geweigerd.
4.9
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.R. Richardson, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 13 februari 2014
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.