ECLI:NL:RBGEL:2015:2434

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
05/760321-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling met zelfverdedigingselementen

Op 13 april 2015 heeft de Militaire Kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling. De zaak betrof een incident dat plaatsvond op 19 mei 2013 in Beerta, waar de verdachte en de aangeefster, [slachtoffer], betrokken raakten in een conflict tijdens een feest. De verdachte gaf aan dat hij handelde uit zelfverdediging, nadat de aangeefster hem had geslagen. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte een kopstoot had gegeven aan de aangeefster, maar dat er onvoldoende bewijs was dat dit met de intentie was om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De militaire kamer sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde feit van mishandeling bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,--, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet voldoende kon worden bewezen als gevolg van de handelingen van de verdachte. De uitspraak benadrukt de nuances van zelfverdediging en de beoordeling van geweld in een conflict.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760321-13
Datum uitspraak : 13 april 2015
Tegenspraak
vonnis van de militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman : M.P.K. Ruperti, advocaat te Baarn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
26 januari 2015 en 30 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen althans op enig tijdstip op of omstreeks 19 mei
2013 te Beerta, gemeente Oldambt, (telkens) ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
een kopstoot heeft gegeven en/of in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op meerdere tijdstippen althans op enig tijdstip op of omstreeks 19 mei
2013 te Beerta, gemeente Oldambt, (telkens) opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer]), een kopstoot heeft gegeven en/of een of
meermalen in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 mei 2013 waren verdachte en aangeefster [slachtoffer] bij een feest in Beerta, gemeente Oldambt. Aangeefster voelde op enig moment dat zij betast werd in haar kruis. Zij dacht dat verdachte degene was die haar betastte. Zij gooide hierop een leeg bekertje naar verdachte. Verdachte liep naar aangeefster toe en raakte haar aan op de schouder. Er ontstond een schermutseling waarbij verdachte in elk geval met zijn hoofd het hoofd van aangeefster raakte. [2] Hierna werden ze door beveiligers uit elkaar gehaald. [3]
Op een later moment stonden verdachte en aangeefster buiten. Daar ontstond opnieuw een schermutseling. Aangeefster sloeg verdachte met haar vuist op zijn linkeroogkas. Verdachte heeft daarop met zijn rechtervuist in het gezicht van aangeefster geslagen. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. Door te handelen zoals verdachte deed, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Verdachte had geen opzet op (zware) mishandeling van aangeefster. Verdachte heeft aangeefster met zijn hoofd geraakt, echter dit was geen kopstoot. Daarbij kan niet worden bewezen dat aangeefster haar verwonding binnen heeft opgelopen. Buiten heeft verdachte een klap gegeven. Ook hier had hij geen opzet op mishandeling, hij weerde zich enkel af.
Beoordeling door de militaire kamer
Bij de beoordeling van de vraag wat zich heeft voorgedaan op 19 mei 2013 acht de militaire kamer het navolgende van belang. De militaire kamer gaat - evenals de officier van justitie en de verdediging - uit van twee momenten waarop het conflict zich afspeelde, te weten binnen en buiten.
Binnen
Binnen ontstond er tumult nadat aangeefster een bekertje naar verdachte gooide. Verdachte liep hierop naar aangeefster toe en raakte haar aan op haar schouder. Verdachte heeft bij de KMar verklaard dat hij aangeefster duwde. [5] De militaire kamer volgt deze verklaring van verdachte en schuift de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat hij haar aanraakte op de schouder, als of hij haar een schouderklopje gaf, terzijde. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster hem hierop sloeg en schopte.
Verdachte heeft bij de KMar verklaard dat hij perplex stond en hierop een kopstoot gaf aan aangeefster. [6] Dit sluit ook aan bij de verklaring van [getuige 1], die zag dat verdachte direct een kopstoot gaf. [7] De militaire kamer acht derhalve bewezen dat verdachte een kopstoot gaf aan aangeefster. De verklaring van verdachte op zitting, dat hij een afwerende beweging met zijn hoofd maakte, acht de militaire kamer gelet op vorenstaande niet aannemelijk.
Met betrekking tot de vraag of het geven van deze kopstoot een poging zwaar lichamelijk letsel oplevert, overweegt de militaire kamer als volgt. Het geven van een kopstoot levert, algemeen gesproken, niet zonder meer een poging tot zwaar lichamelijk letsel op. Een kopstoot kan een poging tot zwaar lichamelijk letsel opleveren wanneer de verdachte de kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel willens en wetens heeft aanvaard, welke kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de beoordeling of er een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bestond acht de militaire kamer van belang met welke kracht de kopstoot is gegeven. Aangeefster heeft niet verklaard dat de kopstoot met kracht is gegeven. Dit terwijl zij wel verklaard heeft over een
fiksevuistslag van verdachte in het gezicht. [8] Verdachte heeft bij de KMar enkel verklaard dat de kopstoot raak was. Ook hij heeft niets verklaard over de kracht waarmee de kopstoot is gegeven. Ter zitting verklaart hij dat het geen stoot was die letsel kan hebben veroorzaakt. De neef van aangeefster heeft verklaard dat er nadien geen letsel bij aangeefster te zien was. Ook [getuige 2] van de beveiliging zag geen letsel. De militaire kamer concludeert hieruit dat noch uit de verklaringen, noch uit de gevolgen kan worden vastgesteld met welke kracht de kopstoot is gegeven en dus ook niet dat dit met zulke kracht was dat dit een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich bracht, noch dat verdachte willens en wetens de kans daarop heeft aanvaard.
Buiten
Zoals in de feiten weergegeven verklaart verdachte zelf dat hij aangeefster buiten een vuistslag heeft gegeven.
Ook ten aanzien van deze slag geldt niet kan worden vastgesteld dat daarmee de opzet had aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of dat hij gelet op de wijze waarop de klap werd gegeven tenminste de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen.
Overige geweld
Wat betreft de overige geweldshandelingen waarvan aangeefster spreekt overweegt de militaire kamer dat onvoldoende vast is komen te staan verdachte vaker dan eens heeft geslagen of een kopstoot heeft gegeven. Getuige [getuige 1] heeft verklaard over een kopstoot binnen en één klap buiten. [9] Verder heeft hij geen andere geweldshandelingen genoemd. Getuige [getuige 3], op dat moment werkzaam als beveiliger, heeft verklaard dat hij niet gezien heeft dat verdachte buiten nog een kopstoot aan aangever gaf. Getuige [getuige 2], eveneens op dat moment werkzaam als beveiliger, heeft verklaard dat het absoluut niet waar is dat aangeefster nog een kopstoot kreeg.
Bij aangeefster is na afloop van het voorval letsel geconstateerd, namelijk bloed bij haar mond en ondertanden en een opgezette kin. [10] Dat aangeefster pijn heeft bekomen is naar het oordeel van de militaire kamer evident gelet op het geconstateerde letsel.
Nu zoals overwogen het opzet tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen zal de militaire kamer verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit, De militaire kamer acht wel het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat zij één klap en één kopstoot van de zijde van verdachte bewezen acht.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op meerdere tijdstippen op 19 mei 2013 te Beerta, gemeente Oldambt, telkens opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], een kopstoot heeft gegeven en in het gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘mishandeling meermalen gepleegd’

5.De strafbaarheid van het feit

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat aan verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Aangeefster was de agressor, zij viel verdachte zowel binnen als buiten aan. Verdachte mocht zich in beide situaties verdedigen tegen deze aanranding. Verdachte heeft hierbij zowel binnen als buiten proportioneel en subsidiair gehandeld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geven van een kopstoot in de gegeven omstandigheden niet voor zijn noodzakelijke verdediging geboden was. Hij had immers de mogelijkheid om achteruit te stappen en weg te gaan. Derhalve kan verdachte ten aanzien van de kopstoot geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomen.
Ten aanzien van de klap die verdachte buiten gaf, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte reageerde op de onverwachtse klap van aangeefster. Zij had zich losgerukt en sloeg hem in zijn gezicht. Aan verdachte komt derhalve ten aanzien van de klap buiten een gerechtvaardigd beroep op noodweer toe.
De beoordeling door de militaire kamer
Ten aanzien van het beroep op noodweer, maakt de militaire kamer onderscheid tussen het incident binnen en het incident buiten de feesttent.
Het incident binnen
Nadat aangeefster een bekertje naar verdachte gooide, liep verdachte naar haar toe en gaf hij haar met één hand een duw. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster hem vervolgens in het gezicht sloeg en dat ze hem diverse malen trapte tegen zijn benen en in zijn kruis. De militaire kamer acht de lezing van verdachte over het door aangeefster gebruikte geweld niet onaannemelijk en volgt hem hierin. De spijkerbroek van verdachte was na afloop van het gehele incident besmeurd bij het kruis en op de bovenbenen. Aangeefster heeft zelf ook verklaard dat over en weer geweld werd gebruikt.
Toch acht de militaire kamer de door verdachte gegeven kopstoot niet noodzakelijk ter verdediging tegen deze aanval van aangeefster. Hij heeft zelf eerst een duw gegeven en had zich tegen de - wellicht nogal disproportionele - reactie van aangeefster ook op andere, minder vergaande wijzen kunnen verdedigen. Verdachte heeft verklaard dat hij de kopstoot gaf omdat hij zijn handen vol had. Uit de omstandigheid dat hij aangeefster duwde volgt echter reeds dat verdachte één hand vrij had en dus had kunnen kiezen voor een minder verregaande handeling dan een kopstoot. Hij had zijn vrije hand kunnen gebruiken om haar te stoppen. Er zijn geen redenen gebleken of aannemelijk geworden waarom dat niet tot de mogelijkheden behoorde. Dat de kopstoot niet zozeer geboden was uit noodweer, maar tenminste een element van wraak of genoegdoening in zich droeg volgt reeds uit de omstandigheid dat verdachte achteraf heeft verklaard: ‘Ja sorry hoor maar ik laat me echt niet slaan, de volgende keer had ik het weer zo gedaan.’ [11] Gelet op vorenstaande oordeelt de militaire kamer dat verdachte met het geven van de kopstoot niet heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf zodat het noodweer verweer wordt verworpen. Wat betreft het geven van de kopstoot is het feit derhalve strafbaar.
Het incident buiten
Verdachte heeft verklaard dat hij buiten stond en opeens een klap kreeg van aangeefster. Hij verwachtte deze klap niet. Daarop gaf hij aangeefster direct een klap terug. De militaire kamer acht deze lezing niet onaannemelijk, temeer omdat aangeefster zelf heeft verklaard dat zij buiten vol emoties zat en dat er iets knapte. Ze stapte op verdachte af en gaf hem met haar rechtervuist een vuistslag op zijn rechter oogkas met ‘kracht 8’ op een schaal van 1 tot 10.
De militaire kamer is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte met dit reageren op een onverwachte fikse klap in het gelaat door het geven van een klap terug de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging van zijn lijf niet heeft overschreden. Juist nu de aanval onverwacht was mocht verdachte zich op deze wijze tegen deze aanval verdedigen. Het slaan van aangeefster was derhalve gerechtvaardigd hetgeen betekent dat verdachte zal worden ontslagen van rechtsvervolging ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de medeschuld van aangeefster in het geheel. Voorts heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met het feit dat verdachte geen Justitiële Documentatie heeft alsmede met het tijdsverloop.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 2 december 2014, waaruit blijkt dat verdachte first offender is.
Verdachte heeft aangeefster een kopstoot gegeven waardoor zij pijn en letsel heeft ondervonden. Bij de straftoemeting houdt de militaire kamer rekening met het aandeel van aangeefster in het geheel van handelingen. Aangeefster heeft - kennelijk omdat zij veronderstelde dat zij door verdachte was betast, waarvoor echter geen bewijs is gevonden - de confrontatie met hem opgezocht en heeft zowel binnen als later buiten geweld gebruikt tegen verdachte. Verdachte heeft daar deels proportioneel en deels, door het binnen geven van de kopstoot, disproportioneel op gereageerd. Dit laatste wordt hem verweten. Verdachte heeft op zijn beurt aangifte gedaan tegen het - naar het zich laat aanzien ook deels disproportionele - geweld van aangeefster, echter die zaak is geseponeerd.
Alles afwegende en mede nu de militaire kamer minder bewezen verklaart dan de officier van justitie, acht de militaire kamer de door de officier van justitie geëiste werkstraf te zwaar en zal zij verdachte veroordelen tot een geldboete van € 500,-- subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.119,55, bestaande uit € 700,-- aan immateriële schade en € 419,55 aan materiele schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 1.119,55 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen hechtenis met oplegging van de wettelijke rente vanaf 19 mei 2013.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer stelt vast dat de vordering van [slachtoffer] kennelijk grotendeels is gebaseerd op het letsel dat is voortgekomen uit het incident buiten, namelijk door de klap. Immers pas na deze klap is bij aangeefster letsel geconstateerd. Het is niet zonder meer aannemelijk dat als het bij het incident binnen was gebleven, deze vordering er in dezelfde vorm en omvang had gelegen. Nu er voor het incident buiten geen strafoplegging volgt, zou er nader onderzoek gedaan moeten worden naar de welke schade precies veroorzaakt is door de kopstoot binnen. Dit levert naar het oordeel van de militaire kamer een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het aan hem primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging zoals vermeld onder punt 5;
 verklaart verdachte voor het overige strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 500,-- (zegge vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien)dagen
hechtenis.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer];
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gegeven door mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. J. Barrau, rechter, en
Luitenant- kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van
mr. H.L. Miedema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 april 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant], opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee van de Koninklijke Marechaussee, District BLBE, Brigade Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 13-005971, gesloten op 6 november 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 135, 10e alinea.
3.Een proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer], p. 32, laatste alinea.
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 137, 1e t/m 3e alinea.
5.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 135, 1e alinea.
6.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 135, 2e alinea.
7.Een proces-verbaal van verhoor [getuige 1], p. 123, 4e alinea, 5e en 6e regel.
8.Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], p. 17, laatste regel van de 2e alinea.
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 123, 4e alinea.
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], p. 94, een na laatste alinea.
11.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 138, voor zover hiervoor weergegeven.