ECLI:NL:RBGEL:2015:2519

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5416
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkeringen wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstandsuitkeringen aan eisers, die een gezamenlijke huishouding zouden voeren. De rechtbank Gelderland heeft op 16 april 2015 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarbij de eisers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. M.P.H. Sanders, in beroep zijn gegaan tegen besluiten van het Dagelijks Bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen te Ulft. De besluiten betroffen de herziening en intrekking van bijstandsuitkeringen met terugwerkende kracht, op basis van de veronderstelling dat eisers een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers in de periode van 25 juli 2013 tot 1 december 2013 onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat eiser zijn hoofdverblijf had op het adres van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bijstand ten onrechte per 25 juli 2013 is gebeurd, en dat deze pas per 1 december 2013 had moeten plaatsvinden. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en proceskosten vergoed aan eisers. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter mr. E.C.G. Okhuizen, in aanwezigheid van griffier M. Bordeaux-Stoel.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/5416 en 14/5418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eisers], eisers

(gemachtigde: mr. M.P.H. Sanders),
en
het Dagelijks Bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomente Ulft, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser bericht dat de beslissing van 29 mei 2012 wordt herzien en ingetrokken met ingang van 25 juli 2013 op de grond dat eiser een gezamenlijke huishouding voert met eiseres en meegedeeld dat de teveel ontvangen bijstand zal worden teruggevorderd.
Bij besluit van 13 februari 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiseres bericht dat de beslissing om aan eiseres aanvullende bijstand toe te kennen wordt herzien en dat het recht op bijstand wordt ingetrokken met ingang van 25 juli 2013 op de grond dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met eiser en meegedeeld dat de teveel ontvangen bijstand zal worden teruggevorderd.
Bij afzonderlijke besluiten van 17 juli 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde J.B.L. Wissink.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eisers hebben drieëneenhalfjaar een relatie. Eiseres heeft een inwonende zoon. Eiser heeft een dochter.
1.2
Volgens de gemeentelijke basisadministratie (hierna: het GBA) stond eiser van 1 juli 2009 tot 1 december 2013 ingeschreven op het adres [adres 1] (hierna: [adres 1]), vanaf 1 december 2013 tot 10 februari 2014 op het adres [adres 2] en sindsdien op het adres [adres 3]. Volgens het GBA woonde eiseres vanaf 12 maart 2012 tot 1 mei 2012 op het adres [adres 1] en vanaf 25 juli 2013 op het adres [adres 4] te Ulft (hierna: [adres 4]).
1.3
Eiseres geniet een WAO-uitkering. Eisers hebben in 2011 samengewoond. Van 1 november 2011 tot en met 19 november 2011 hebben eisers bijstand ontvangen naar de norm voor gehuwden. Eiser heeft vervolgens van 20 november 2011 tot en met 11 maart 2012 bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande. Eisers hebben van 12 maart 2012 tot 23 april 2012 opnieuw samengewoond. Op 24 april 2012 heeft eiser bijstand naar de norm voor een alleenstaande aangevraagd. Bij beschikking van 29 april 2012 is aan eiser met ingang van 18 april 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande van € 668,21 netto per maand en een toeslag van € 267,28 per maand. Op 7 mei 2012 heeft eiseres aanvullende bijstand aangevraagd. Bij beschikking van 16 augustus 2012 is aan eiseres met ingang van 1 mei 2012 bijstand verstrekt naar de norm voor een alleenstaande ouder tot een bedrag van € 935,49 per maand en een toeslag van € 267,28 per maand, inclusief vakantiegeld.
1.4
Op 8 januari 2014 heeft verweerder een anonieme brief ontvangen waarin onder andere staat geschreven dat eisers op [adres 4] wonen. Naar aanleiding daarvan is door verweerder een onderzoek ingesteld. Daarvan is een zogenoemd handhavingsrapport opgemaakt, gedagtekend 19 februari 2014. Volgens dat rapport zijn van 9 januari 2014 tot en met 13 januari 2014 en van 22 januari 2014 tot en met 22 februari 2014 door verweerder waarnemingen verricht en is daarbij geconstateerd dat eiser iedere dag aanwezig was op het adres [adres 4] en over een huissleutel beschikt. Op 10 februari 2014 is een huisbezoek ingesteld op het adres[adres 4] Bij die gelegenheid heeft eiseres onder andere verklaard dat er kleding van eiser in de woning aanwezig was en dat eiser wel eens kookte. In een keukenkastje is post van eiser aangetroffen waaronder een specificatie van de bijstandsuitkering die eiser ontvangt en een kerstkaart.
1.5
In het kader van het onderzoek zijn op 10 en 11 februari 2014 buurtbewoners gehoord. Volgens het rapport van 19 februari 2014 heeft de bewoner van [adres 5] daarbij onder meer verklaard dat op [adres 4]een man, vrouw en één kind wonen, dat eiser de vloerbedekking op dat adres heeft gelegd en betaald. Daarin staat ook dat de bewoner van[adres 6]heeft verklaard dat eiser daar met eiseres is gekomen, dat hij het laminaat heeft gekocht en gelegd en dat eiser nadat hij en eiseres daar kwamen wonen na een paar weken is teruggegaan naar de [adres 1], dat hij daarna weer op [adres 4] is gekomen en niet meer is teruggegaan, dat de auto van eiser is, maar dat eiseres volgens die bewoonster de verzekering betaalt. Volgens het rapport heeft de bewoonster van [adres 6] op 25 februari 2014 telefonisch nog verklaard dat eiser iedere dag bij eiseres is, dat hij ’s avonds zijn auto wegbrengt uit de straat en dan naar [adres 4] komt. De bewoner van [adres 7] heeft volgens het rapport verklaard dat op [adres 4] een vrouw woont die een zoon heeft en dat er vaak een man is die een dochter heeft, dat eiser er vanaf de dag dat de woning is bewoond, elke dag is, dat eisers er in juli 2013 zijn komen wonen, dat eiser toen heeft verklaard dat hij er kwam wonen en dat eisers samenwonen.
1.6
In het kader van het onder 1.4 genoemde onderzoek heeft verweerder ook de verhuurder van de kamer van eiser op het adres [adres 2] gehoord. Volgens het rapport van 19 februari 2014 heeft de verhuurder bij die gelegenheid onder andere verklaard dat eiser van hem een kamer huurde, dat eiser van die kamer geen gebruik maakte en bij de aanvang van de huur al had aangegeven het adres alleen als postadres te gebruiken. Eiser heeft op 15 januari 2015 per email met onmiddellijke ingang de huur van zijn kamer [adres 2] opgezegd. Bij het rapport zit ook een verklaring van Kuiper, één van de bewoners van dat adres. Daarin staat onder andere dat eiser daar nooit was en daar alleen af en toe kwam, volgens die bewoner om post op te halen.
1.7
In het kader van het onderzoek heeft verweerder op 26 februari 2014 gesproken met de bewoonster van [adres 8] Zij heeft bij die gelegenheid verklaard dat eiser in die straat heeft gewoond, volgens haar tot november 2013. Zij heeft daarbij ook verklaard dat zij en haar man dachten dat eiser in weed dealde. Volgens deze bewoonster werd het in november 2013, nadat eiser was vertrokken, rustiger in de straat. Ook heeft zij bij die gelegenheid verklaard dat zij van een vriendin die bij eiseres in de straat woont, heeft vernomen dat eiser bij eiseres woont, dat dat al zo is vanaf dat eisers daar samen zijn gekomen, dat zij dacht dat dit in de zomervakantie was en dat zij van die vriendin ook heeft gehoord dat eiser zijn auto ’s avonds uit de straat zet en dan te voet naar eiseres gaat, eisers dat doen om de buurt te doen geloven dat eiser niet bij eiseres woont en dat eiser iedere dag bij eiseres is.
1.8
De betaling van de bijstandsuitkeringen van eisers is met ingang van 1 januari 2014 geblokkeerd. Bij beschikking van 17 april 2014 is de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 25 juli 2013 beëindigd en als teveel betaalde bijstand over de periode 25 juli 2013 tot en met 31 december 2013 € 5.571,72 van hem teruggevorderd. Bij een andere beschikking van 17 april 2014 is de bijstand van eiseres met ingang van 25 juli 2013 beëindigd en als teveel betaalde bijstand over de periode 25 juli 2013 tot en met 31 december 2013 van haar € 1.110,51 teruggevorderd.
1.9
Verweerder heeft aan eiser met ingang van juni 2014 weer bijstand toegekend. Aan eiseres is bijstand toegekend met ingang van augustus 2014. Die bijstand is beëindigd met ingang van 1 januari 2015 op de grond dat het overige inkomen van eiseres uitkwam boven het normbedrag.
2. In geschil is of de bijstand van eisers terecht per 25 juli 2013 is ingetrokken. Meer in het bijzonder is in geschil of aangenomen moet worden dat eisers in de betrokken periode een gezamenlijke huishouding voerden op [adres 4].
3.1
Eisers hebben aangevoerd dat eiser in de betrokken periode niet zijn hoofdverblijf had op [adres 4]. Volgens eiseres was eiser wel veel bij haar, maar had dat te maken met de toestand van haar moeder die long- en lymfklierkanker had en waaraan zij in maart 2014 is overleden. Volgens eiseres had zij de steun van eiser toen hard nodig.
3.2
Verweerder heeft zich hiertegenover op het standpunt gesteld dat eisers beiden hun hoofdverblijf hadden [adres 4]. Volgens verweerder is dat met het rapport van 19 februari 2014 voldoende aangetoond. Volgens verweerder moet op grond van artikel 3, vierde lid, onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB) worden aangenomen dat sprake was van een gezamenlijke huishouding. Volgens verweerder is ook de inlichtingenplicht van artikel 17 WWB geschonden omdat verweerder door eiseres niet over de samenwoning is geïnformeerd.
4. Artikel 3, derde lid, van de WWB bepaalt dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, WWB wordt in ieder geval een gezamenlijke huishouding aanwezig geacht als de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de twee jaren voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van de bijstand als gehuwden zijn aangemerkt.
5.1
Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit (vgl. CRvB 24 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:831) Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 25 juli 2013 tot 13 februari 2014.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voor de periode van 25 juli 2013 tot 1 december 2013 onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiser zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser tot 1 december 2013 [adres 1] aanhield en volgens een van de bewoners van die straat tot eind november 2013 overlast veroorzaakte. De verklaringen van de bewoners van [straatnaam] zijn niet voldoende om anders te oordelen. Dat eiser volgens de bewoner van [adres 6] voor eiseres laminaat heeft gekocht en heeft gelegd, betekent niet dat hij bij eiseres zijn hoofdverblijf had. Bovendien heeft die bewoner ook verklaard dat eiser daarna is weggegaan en weer is teruggekomen, maar niet verklaard wanneer dat precies is gebeurd. Ook de verklaring van de bewoner van [adres 7] leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar heeft die bewoner verklaard dat eisers daar in juli 2013 zijn komen wonen, dat eiser toen tegenover hem heeft verklaard dat hij er kwam wonen en dat eisers samenwonen, maar dat sluit niet uit dat eiser zijn hoofdverblijf had op [adres 1]. De rechtbank acht wel aannemelijk dat eiser vanaf 1 december 2013 zijn hoofdverblijf had [adres 4] Dat blijkt voldoende uit de verklaringen van de buren van eiseres uit [straatnaam]. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiser toen niet meer woonde op [adres 1] en zijn nieuwe GBA-adres[adres 2] zowel volgens de verhuurder als een van de bewoners voor eiser alleen een postadres was. Vaststaat dat eisers in de twee jaren voorafgaand aan de aanvraag van bijstand (door eiser op 24 april 2012 en door eiseres op 7 mei 2012) voor de toekenning van bijstand zijn aangemerkt als gehuwden. Dat betekent dat het rechtsvermoeden van artikel 3, vierde lid, WWB van toepassing is met ingang van 1 december 2013. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat eisers vanaf toen een gezamenlijke huishouding vormden. Over de maand december 2013 is derhalve ten onrechte aan eiser bijstand naar de norm voor een alleenstaande en aan eiseres bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder toegekend. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de bijstand van eisers ten onrechte heeft ingetrokken per 25 juli 2013 en dat intrekking redelijkerwijs pas kon plaatsvinden per 1 december 2013.
6. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Er is sprake van beroepsmatig verleende bijstand. De rechtbank heeft de kosten van de behandeling van het beroep van eiser op de voet van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht begroot op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een gewicht van 1). De rechtbank heeft de kosten van de behandeling van het beroep van eiseres dienovereenkomstig berekend op € 980.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat de bijstand van eiser dient te worden ingetrokken met ingang van 1 december 2013 ;
  • bepaalt dat de bijstand van eiseres dient te worden ingetrokken met ingang van 1 december 2013;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van de vernietigde besluiten;
  • veroordeelt verweerder aan eiser ter zake van proceskosten een bedrag van € 980 te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder aan eiseres ter zake van proceskosten een bedrag van € 980 te vergoeden;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 45 aan eiser dient te vergoeden;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 45 aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van M. Bordeaux-Stoel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.