ECLI:NL:RBGEL:2015:3657

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4303
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling van nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser om een Wajong-uitkering. Eiser had eerder, op 3 maart 2008, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Na een nieuwe aanvraag op 4 november 2013, waarin eiser nieuwe informatie aanleverde, heeft verweerder besloten om niet terug te komen op het eerdere besluit. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de nieuwe informatie, waaronder een rapport van Pro Persona, geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank oordeelde dat de informatie over de bipolaire stoornis en drugsproblematiek al bekend was ten tijde van de eerdere beoordeling in 2008. Eiser stelde dat er sprake was van een dubbele diagnose, maar de rechtbank concludeerde dat de motivering van de aanvraag niet voldeed aan de eisen voor herziening.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat er geen reden was om aan te nemen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was. De rechtbank benadrukte dat een verslaving aan verdovende middelen op zichzelf niet automatisch leidt tot een Wajong-uitkering, tenzij er bijkomende gebreken zijn die dat rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. E.C.G. Okhuizen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/4303

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. J.A.C. van Etten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om niet terug te komen op het eerder genomen besluit van 3 maart 2008, waarin eisers aanvraag om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) is afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. L. Smid.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is geboren op[geboortedag]. Hij heeft eerder, op 13 december 2007, een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 3 maart 2008 op de grond dat eiser op en na [achttiende verjaardag] minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft tegen dat besluit geen bezwaar gemaakt. Bij een formulier, ondertekend op 4 november 2013 en door verweerder ontvangen op 7 november 2013 heeft eiser opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij heeft eiser een brief van G. Bressers van Pro Persona overgelegd. G. Bressers is maatschappelijk werker van beroep. In beroep heeft eiser een brief van 1 december 2014 van M.A. Qaderdan overgelegd.
2. Naar aanleiding van deze tweede aanvraag voor een Wajong-uitkering heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 3 maart 2008. Daaraan is een verzekeringskundige rapportage van verzekeringsarts G. Abeling van 21 november 2013 ten grondslag gelegd. Abeling schrijft daarin onder andere dat uit de informatie van 4 november 2013 van Pro Persona blijkt dat eiser op zijn zeventiende jaar in verband met een psychose is opgenomen in kliniek [naam] waar een bipolaire stoornis werd vastgesteld en uit datzelfde schrijven blijkt dat eiser vanaf zijn zestiende jaar al drugsproblemen had en dat dat dus zaken zijn die bij de beoordeling in 2008 bekend waren of bekend hadden kunnen zijn.
3. Eiser stelt in beroep dat sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden waardoor hij nu wel recht heeft op een Wajong-uitkering. Volgens eiser blijkt uit de brief van Bressers van 4 november 2013 dat sprake is van een dubbele diagnose: bipolaire stoornis en misbruik van opiaten.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser – onder meer gelet op de inhoud van de brief van Pro Persona van 4 november 2013 en de op de zitting gegeven toelichting – met zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering na de eerdere afwijzing daarvan niet alleen heeft beoogd dat wordt teruggekomen van het eerdere besluit zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dat de aanvraag ook moet worden aangemerkt als een verzoek om herziening voor de toekomst. (vgl. de uitspraken van het CRvB van 14 januari 2014, ECLI:CRvB:2015:1 en ECLI:CRvB:2015:2). In dat verband moet worden onderzocht of het primaire besluit van 3 maart 2008 onjuist is.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder, uitgaande van de conclusies van verzekeringsarts G. Abeling en verzekeringsarts bezwaar en beroep R. Rombout, terecht tot de conclusie is gekomen dat hetgeen eiser heeft vermeld bij zijn aanvraag van 4 november 2013 en naar voren heeft gebracht in de bezwaarfase, niet is aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De brief van Pro Persona van 4 november 2013 bevat geen nieuwe gegevens die zien op de situatie van eiser op 17-18-jarige leeftijd. Zowel de bipolaire stoornis als de drugsproblematiek waren al bekend ten tijde van de eerste Wajong-beoordeling in 2008. Van een novum kan geen sprake zijn nu vaststaat dat deze informatie reeds ten tijde van die beoordeling had kunnen, en daarom ook had moeten worden ingebracht.
6. Verweerder heeft zich in een brief van 26 maart 2015 in reactie op vragen van de rechtbank over de gevolgen van de onder 4. genoemde jurisprudentie voor de zaak van eiser, op het standpunt gesteld dat er geen noodzaak is om een nader onderzoek in te stellen voor wat betreft het verzoek om herziening van de toekomst. Verweerder stelt dat eiser niet uiterlijk in bezwaar deugdelijk en toereikend heeft onderbouwd dat het besluit van 3 maart 2008 op en na 4 mei 1987 onjuist zou zijn. Evenmin heeft eiser volgens verweerder uiterlijk in bezwaar feiten of omstandigheden vermeld die aanleiding geven tot een ander, voor eiser gunstiger besluit dan het besluit van 3 maart 2008.
7. De stelling van verweerder dat eiser uiterlijk in bezwaar deugdelijk en toereikend had moeten onderbouwen dat het besluit van 3 maart 2008 onjuist was, vindt geen steun in de onder 4. genoemde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Daarin is als voorwaarde gesteld dat de aanvraag waarbij is verzocht om herziening voor de toekomst uiterlijk in de bezwaarfase toereikend is gemotiveerd. In die jurisprudentie is niet als voorwaarde gesteld dat de motivering tot het oordeel moet leiden dat de uitspraak onjuist is (zie r.o. 4.6.5 van CRvB 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1). De rechtbank acht de motivering op zichzelf voldoende. Alsdan dient te worden onderzocht of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was. Dat betekent echter niet dat het beroep van eiser slaagt. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was. De rechtbank merkt daarbij tevens op dat een verslaving aan verdovende middelen op zichzelf niet direct is aan te merken als ziekte of gebrek, tenzij uit die verslaving gebreken voortvloeien dan wel die verslaving noodzaakt tot een klinische opname of behandeling (vgl. CRvB 27 juni 2012, ECLI:NL:CRvB:2012:BW9480). Ook het rapport van psychiater Qaderdan van 1 december 2014 geeft daarvoor geen aanleiding. Daarvan blijkt niet van een andere diagnose en/of verdergaande beperkingen dan waarvan verweerder bij het besluit van 3 maart in 2008 is uitgegaan.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. Kool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.