ECLI:NL:RBGEL:2015:3673

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
266839
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunningplicht voor aanlegsteiger en onrechtmatige daad gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Geregelde Veerdiensten Heerwaarden-Lith en de Gemeente Maasdriel. De kern van het geschil betreft de vraag of de aanleg van een steiger als een bouwwerk moet worden aangemerkt in de zin van de Woningwet en of hiervoor een bouwvergunning vereist was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de steiger niet voldoet aan de definitie van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 43 van de Woningwet (oud) in combinatie met het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Blib). De rechtbank oordeelt dat de steiger, gezien zijn fysieke omvang, niet vergelijkbaar is met de in de wet genoemde bouwwerken die vrijgesteld zijn van vergunningplicht.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de stichting niet heeft aangetoond dat zij de gemeente op de hoogte heeft gesteld van de feitelijke omvang van de steiger, die minder was dan in de aanvraag was vermeld. Hierdoor kan de gemeente niet worden verweten dat zij onterecht heeft gecommuniceerd dat een vergunning nodig was. De vorderingen van de stichting zijn afgewezen en de stichting is veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die zijn begroot op € 1.738,00.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen aanvragers van bouwvergunningen en de gemeente, en de noodzaak voor aanvragers om wijzigingen in hun plannen tijdig te melden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/266839 / HA ZA 14-368 / 557 / 512
Vonnis van 1 april 2015
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING GEREGELDE VEERDIENSTEN HEERWAARDEN-LITH,
gevestigd te [woonplaats],
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.H. Meijer te Arnhem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MAASDRIEL,
zetelend te Kerkdriel, gemeente Maasdriel,
gedaagde,
advocaat mr. S.A.L. van de Sande te Breda.
Partijen zullen hierna enerzijds Veerdiensten c.s. (afzonderlijk respectievelijk de stichting en [eiser sub 2]) en anderzijds de gemeente worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 december 2014
- de akte aan de zijde van de gemeente
- de akte aan de zijde van Veerdiensten c.s.
- de antwoordakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het vonnis van 31 december 2014 heeft de rechtbank de gemeente in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het eerst ter comparitie duidelijk geworden verwijt van Veerdiensten c.s. dat de gemeente voorafgaand aan het indienen van de aanvraag om een bouwvergunning ten onrechte heeft laten weten dat voor het plaatsen van de aanlegsteiger een bouwvergunning vereist was, nu het vergunningsvrije bouw betrof.
2.2.
In haar akte heeft Veerdiensten c.s. subsidiair gesteld dat (ook) de mededeling in de e-mail van 12 februari 2009 onjuist was indien geen bouwvergunning vereist was voor de realisatie van de steiger; de gemeente had moeten antwoorden dat de stichting de steiger mocht plaatsen, aldus Veerdiensten c.s.
2.3.
Uit oogpunt van hoor en wederhoor heeft de gemeente een antwoordakte mogen nemen. Het gaat er nu om of in dit verband, dus ten aanzien van zowel het primaire als het subsidaire verwijt, een onrechtmatige daad van de gemeente jegens Veerdiensten c.s. moet worden aangenomen. Daarvoor is vereist dat wordt vastgesteld dat, zoals Veerdiensten c.s. stelt en de gemeente betwist, de aanleg van de steiger niet bouwvergunningplichtig was. In dat verband geldt het volgende.
2.4.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de steiger een bouwwerk is in de zin van artikel 43 eerste lid, aanhef en onder c van de Woningwet (oud) j° artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 5° van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (oud, verder: Bblb). Dat wil zeggen de vraag of aanleg van de steiger als bouwen van beperkte betekenis moet worden aangemerkt omdat de steiger een naar aard en omvang met bouwwerken ten behoeve van verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding, verlichting of tolheffing, bovenleidingen met de bijbehorende draagconstructies of seinpalen, elektriciteitskastjes of centrale-antenne-inrichtingskastjes, ondergrondse buis- en leidingstelsels ten behoeve van perceelsaansluitingen vergelijkbaar bouwwerk is ten behoeve van het openbaar vervoer, het verkeer, de waterhuishouding, de drinkwatervoorziening, de riolering, de energievoorziening of de telecommunicatie. Bij bevestigende beantwoording was een bouwvergunning niet nodig.
2.5.
Veerdiensten c.s. heeft haar standpunt doen steunen op door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 25 april 1995 (ECLI:NL:RVS:1995:AP9286) gegeven uitleg van artikel 43, lid 1, onder f van de Woningwet (oud) in het geval van een steiger (van 11.2 bij 0,9 meter). Aan deze uitleg komt in deze zaak echter geen (doorslaggevende) betekenis toe, nu getoetst moet worden in het hierboven weergegeven, in 2006 en later geldende bestuursrechtelijke kader. In dat verband is het volgende van belang.
2.6.
Niet in geschil is dat de steiger strekt ten behoeve van het openbaar vervoer c.q. het verkeer, zoals bedoeld aan het slot van punt 2.4. Het geschil gaat erom of de steiger naar aard en omvang vergelijkbaar is met de in punt 2.4. nader aangeduide bouwwerken.
2.7.
Het hierboven bedoelde artikel 3 van het Bblb is bij Besluit van 15 juni 2014 tot wijziging van het Bblb (Stb. 2004, 291) ingevoerd. Blijkens pagina 4 van de Nota van Toelichting daarbij wordt met ‘omvang’ de fysieke omvang van het bouwwerk bedoeld. Verder is daar onder meer vermeld: “Bij bouwwerken ten behoeve van het openbaar vervoer kan bijvoorbeeld gedacht worden aan abri’s (voor zover geen gebouw zijnde (…) en borden en installaties waarop de dienstregeling wordt weergegeven.”
2.8.
Blijkens onderdeel 6a van de aanvraag bouwvergunning van 7 juni 2006 bedroeg de oppervlakte van de steiger “24 + 20 m2”. Dat de steiger bestond uit een “loopplank, een ponton, twee spudpalen en een paal”, staat in punt 4a van de aanvraag en heeft de rechtbank reeds vastgesteld. De aldus beschreven fysieke omvang van de steiger is naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met die van bouwwerken ten behoeve van verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding, verlichting of tolheffing, bovenleidingen met de bijbehorende draagconstructies of seinpalen, elektriciteitskastjes of centrale-antenne-inrichtingskastjes, ondergrondse buis- en leidingstelsels ten behoeve van perceelsaansluitingen. De door Veerdiensten c.s. gemaakte vergelijking met een abri gaat mank. Gelet op de hierboven geciteerde passage uit de Nota van Toelichting wordt daar gedoeld op abri’s die niet een gebouw zijn, dus niet een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormen (artikel 1 aanhef en onder c Woningwet (oud). Met de fysieke omvang van een dergelijke abri is de steiger met een oppervlakte van in totaal 44 m2 niet vergelijkbaar.
2.9.
Veerdiensten c.s. heeft niet gesteld dat zij aan de gemeente heeft kenbaar gemaakt dat de feitelijk door haar gewenste bouw fysiek (veel) minder omvangrijk was dan zoals deze door de stichting was aangevraagd. Daarop kan de gemeente dan ook haar (eventuele) mededelingen niet hebben gebaseerd. Daarom kan op basis van (eventueel) minder vergaande plannen van Veerdiensten c.s. niet een onrechtmatige daad van de gemeente worden aangenomen.
2.10.
De conclusie is dat niet kan worden vastgesteld dat de aanleg van de steiger niet bouwvergunningplichtig was. De vordering is niet toewijsbaar.
2.11.
Veerdiensten c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
1.130,00(2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.738,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt de stichting en [eiser sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.738,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de 15e dag na heden tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt de stichting en [eiser sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Veerdiensten c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de 15e dag na heden tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015.