In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 juni 2015 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de intrekking van de Ziektewet (ZW) en Wet arbeid en zorg (Wazo) uitkering van eiseres. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had de uitkeringen ingetrokken op basis van het standpunt dat er geen sprake was van een dienstverband en daarmee geen verzekering voor de sociale verzekeringswetten. Eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 8 april 2015 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat zij wel degelijk als zorgverlener voor de budgethouder heeft gewerkt en dat de intrekking van de uitkeringen onterecht was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er geen dienstverband was. De rechtbank heeft de relevante criteria voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking, zoals de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, gezagsverhouding en de verplichting tot het betalen van loon, in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet heeft voldaan aan de bewijslast en dat de intrekking van de uitkeringen onterecht was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering door bestuursorganen bij het nemen van belastende besluiten en bevestigt dat een arbeidsovereenkomst kan bestaan, ook als er twijfels zijn over de omvang van de gewerkte uren. De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht door verweerder moet worden vergoed.