ECLI:NL:RBGEL:2015:4298

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8529
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor rollator op basis van Wet WIA na afwijzing door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Amsterdam. Eiser had een aanvraag ingediend voor vergoeding van een rollator op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar deze aanvraag was door het UWV afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de bijzondere situatie van eiser voldoende reden is om aan te nemen dat er geen sprake is van twee te onderscheiden voorzieningen, maar dat het hier gaat om één ondeelbare voorziening voor het woon-/werkverkeer. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van het UWV, die stellen dat er sprake is van twee afzonderlijke voorzieningen, niet houdbaar zijn. Eiser had eerder al een driewielfiets ontvangen, maar deze bleek niet adequaat voor zijn vervoersbehoefte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rollator, samen met de driewielfiets, als één samenhangende voorziening moet worden beschouwd, omdat dit het beste tegemoetkomt aan de vervoersbehoefte van eiser. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en bepaald dat het UWV de kosten van de rollator van € 97 aan eiser moet vergoeden. Het beroep van eiser is gegrond verklaard en het bestreden besluit van het UWV is vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/8529

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft verweerder de door eiser aangevraagde vergoeding voor een voorziening (rollator) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser ontvangt sinds 4 mei 2009 een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en is daarnaast –gedeeltelijk– bij verweerder werkzaam als arbeidsdeskundige. De inkomsten worden op de uitkering in mindering gebracht. In 2011 heeft verweerder eiser in aanmerking gebracht voor een vervoersvoorziening voor woon-/ werkverkeer in de vorm van een driewielfiets en voor aanpassing van de werkplek in de vorm van een trippelstoel. In 2014 heeft verweerder eiser in aanmerking gebracht voor aanpassing van de driewielfiets (trapondersteuning) ten bedrage van € 2.565. Met het primaire besluit heeft verweerder een aanvraag van eiser voor vergoeding van een rollator ten bedrage van € 97 afgewezen omdat de kosten beneden het voor vergoeding geldende drempelbedrag blijven. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft aangevoerd dat door verweerder in 2014 al een voorziening in de vorm van een driewielfiets voor woon-/werkverkeer is gerealiseerd ten bedrage van € 2.565 zodat hiermee het geldende drempelbedrag van € 128 reeds is opgemaakt. Het is volgens eiser niet juist om de gevraagde vergoeding voor de rollator ten bedrage van € 97 af te wijzen omdat het drempelbedrag niet wordt overschreden.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bijlage bij de Wijziging beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2014 volgt dat meerdere voorzieningen, die ieder minder kosten dan het drempelbedrag, kunnen worden opgeteld en vergoed. Nu de aanpassing aan de driewielfiets meer kostte dan het drempelbedrag volgt hieruit dat beide voorzieningen niet bij elkaar geteld kunnen worden en de vergoeding voor de rollator terecht is afgewezen omdat deze minder kost dan het drempelbedrag.
4. De rechtbank stelt vast dat uit de tekst van de bijlage bij de Wijziging beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2014 volgt dat er sprake dient te zijn van meerdere voorzieningen die ieder minder kosten dan het drempelbedrag.
De rechtbank heeft te beoordelen of verweerder de voorziening op grond van voornoemde regelgeving terecht heeft kunnen afwijzen en overweegt in verband hiermee als volgt.
5. De mogelijkheid voor het verstrekken van een vervoersvoorziening voor woon-/ werkverkeer is opgenomen in artikel 35 van de Wet WIA. Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat er bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Deze nadere regels zijn gesteld in het Reïntegratiebesluit. Artikel 3 van het Reïntegratiebesluit bepaalt dat er geen subsidie wordt verstrekt, indien de kosten minder bedragen dan 1,85 maal het minimumloon per dag. Voor de beoordeling van onderhavige kwestie zijn de leden 2 en 3 van artikel 3 van belang. Deze leden luiden als volgt:
“2. Indien de gezamenlijke waarde van voorzieningen waarvoor in een kalenderjaar een subsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA, een bedrag ter hoogte van 1,85 maal het minimumloon per dag, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag overtreft, kan het UWV de werkgever subsidie verstrekken ter hoogte van die gezamenlijke waarde.
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de verlening van voorzieningen als bedoeld in de artikelen 34a, eerste lid, en 35 van de Wet WIA en artikel 2:23, eerste lid van de Wet Wajong.”
6. Verweerder heeft in de bijlage van de Wijziging Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2014 nader omschreven in welke situaties gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid, als bedoeld in het tweede lid van artikel 3 van het Reïntegratiebesluit. De rechtbank acht deze nadere uitwerking, die is te beschouwen als een met beleidsregels gelijk te stellen consistente gedragslijn, niet onredelijk.
7. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij de rollator nodig heeft om de werkplek te kunnen bereiken. In plaats van de driewieler heeft eiser thans een scootmobiel, maar met deze scootmobiel kan hij de werkplek niet bereiken. Volgens eiser is er zodoende sprake van één voorziening voor woon-/werkvervoer en niet van twee afzonderlijke voorzieningen. De rechtbank kan eiser volgen in zijn betoog en is van oordeel dat uit hetgeen eiser ter zitting heeft gesteld –hetgeen door verweerder niet is weersproken– volgt dat alleen een driewieler (thans een scootmobiel) geen adequate voorziening is voor het woon-/werkvervoer. Naar het oordeel van de rechtbank is het aldus niet onredelijk in dit specifieke geval de ten behoeve van het woon-/werkvervoer benodigde voorzieningen (scootmobiel en rollator) als één samenhangende voorziening te beschouwen, omdat daarmee op de meest adequate wijze wordt voorzien in de vervoersbehoefte van eiser.
8 Uit het onder 7. gegeven oordeel volgt dat verweerder ten onrechte de kosten van de rollator niet heeft vergoed, nu het bedrag van de aldus als één gezamenlijke voorziening te beschouwen aanpassing van de driewielfiets en rollator het drempelbedrag van € 128 ruimschoots overschrijdt.
9. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en bepaalt dat verweerder aan eiser het bedrag van de rollator van € 97 dient te vergoeden.
10. Het beroep is gegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 28 oktober 2014 op de onder rechtsoverweging 9 gegeven wijze;
- gelast dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van
J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.