3.1.Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, wordt, in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt om een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerst lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. De hier bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II van het Bor, zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning, komt het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, in aanmerking voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken , mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. binnen de bebouwde kom, en
b. de oppervlakte niet meer dan 1.500 m².
Ingevolge artikel 2.23, eerste lid, van de Wabo, zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning, kan in een omgevingsvergunning worden bepaald dat zij geheel of gedeeltelijk geldt voor een daarin gegeven termijn.
Ingevolge artikel 2.23, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo kunnen bij algemene maatregel van bestuur categorieën gevallen worden aangewezen, waarin in de omgevingsvergunning wordt bepaald dat zij slechts geldt voor een daarbij aangegeven termijn. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de omgevingsvergunning voor ten hoogste een daarbij aangegeven termijn kan gelden. Deze algemene maatregel van bestuur is het Bor.
Ingevolge artikel 5.18. van het Bor, zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning, wordt in een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, die voorziet in een tijdelijke behoefte, bepaald dat zij slechts geldt voor een daarin aangegeven termijn van ten hoogste vijf jaar.