ECLI:NL:RBGEL:2015:509

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3742
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking AIO-aanvulling voor oudere in woonzorgcomplex

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een oudere vrouw, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres, geboren op 28 november 1931, had recht op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). Dit recht werd door verweerder ingetrokken omdat eiseres volgens hen in een zorginstelling verbleef, waardoor haar inkomen boven de norm voor alleenstaanden in een inrichting uitkwam. Eiseres betwistte dit standpunt en stelde dat zij in een woonzorgcomplex woonde waar geen zorg werd geleverd, maar waar zij wel zorg kon ontvangen van externe zorgverleners.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een huurcontract had met de Stichting Woonzorg Nederland en dat de feitelijke situatie in het complex niet voldeed aan de definitie van een inrichting zoals bedoeld in de Wwb. De rechtbank oordeelde dat de bewoners van het complex geen verpleging of verzorging van de stichting ontvingen, maar dat zij zelf zorg konden regelen met externe zorgverleners. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in een inrichting verbleef en dat de lagere bijstandsnorm voor inrichtingen niet op haar van toepassing was. Hierdoor bleef de AIO-aanvulling voor eiseres ongewijzigd van kracht.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van verweerder, herstelde het primaire besluit en bepaalde dat eiseres recht had op de AIO-aanvulling tot de geldende norm. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/3742

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van 1 februari 2014 ingetrokken.
Bij besluit van 1 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2014. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde M.P. Kerens. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde J.A.J. Groenendaal.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres, geboren op 28 november 1931, beschikt over een inkomen uit ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), vermeerderd met een Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (KOB) op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen, tezamen laatstelijk een bedrag van € 537,54 netto per maand. Daarnaast ontving zij van verweerder een AIO-aanvulling van € 410,21 netto per maand, op de grond dat haar inkomen lager was dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
1.2.
Eiseres huurt sinds 1 november 2013 een woonruimte in het woonzorgcomplex van de Stichting [de stichting] Woonzorg Nederland (verder: [de stichting]) op het adres[adres]. In het maandelijks verschuldigde huurbedrag van € 752 is een bedrag van € 211 begrepen voor servicekosten. Daarvan heeft € 96 betrekking op zogenoemde servicekosten 1 en € 115 op servicekosten 2. De servicekosten 1 zien op kosten van alarmering (€ 31), bedrijfshulpverlening/EHBO (€ 11), de recreatieruimte (€ 11), de maaltijdvoorziening in het restaurant (€ 7), onroerendezaakbelasting (€ 8), opstalverzekering (€ 7), onderhoud (€ 12) en kantooruitrusting (€ 3). De servicekosten 2 zijn bestemd voor vergoeding van stookkosten en de kosten van elektra, water, warmwatervoorziening, glasverzekering, glazenwassen, schoonmaak algemeen, de huismeester en onderhoud van de tuin. Behalve de servicekosten 1 en 2 betaalt eiseres maandelijks € 49 voor een zogenoemd zorginfrastructuurpakket. Volgens de door eiseres in beroep overgelegde voorschotbeschikking van de Belastingdienst Toeslagen 2014 ontvangt zij maandelijks een bedrag van € 262 aan huurtoeslag.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder met ingang van 1 februari 2014 het recht op AIO-aanvulling van eiseres ingetrokken. Verweerder heeft zich daarin op het standpunt gesteld dat eiseres vanaf 1 november 2013 opgenomen is in een zorginstelling en dat, omdat het inkomen van eiseres uit AOW en KOB meer bedraagt dan het normbedrag van € 339,15 dat geldt voor mensen die langere tijd verblijven in een inrichting, zij vanaf 1 februari 2014 geen recht meer heeft op een AIO-aanvulling.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de [de stichting] valt onder artikel 1, aanhef en onder f, ten 2e,van de Wwb. Verweerder wijst er in het verweerschrift op dat in de huurovereenkomst van eiseres onder ‘leveringen en diensten’ de ‘aanwezigheid van dag- en nachtzorg’ staat vermeld.
2. Eiseres betwist het standpunt van verweerder. Zij meent dat de woonvorm van [de stichting]niet kan worden aangemerkt als een inrichting in de zin van artikel 1, aanhef en onder f van de Wwb. De feitelijke doelstelling van [de stichting] is volgens eiseres het verhuren van appartementen en niet het aanbieden van zorg. Dit blijkt volgens haar uit de specificatie van de servicekosten en het huurcontract, welke zijn overgelegd. Het is volgens eiseres mogelijk om in de serviceappartementen zorg te ontvangen -en eiseres maakt ook gebruik van deze mogelijkheid- maar het gaat daarbij volgens haar om door zorgleverancier [naam 2]verleende extramurale zorg. Dat maakt volgens eiseres niet dat ze in een inrichting verblijft.
3. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit luidde de relevante wet- en regelgeving als volgt.
3.1.
Artikel 47a, eerste lid van de Wwb bepaalt dat verweerder tot taak heeft het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een AIO aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt,
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
In het tweede lid van artikel 47a van de Wwb is bepaald welke bepalingen van de Wwb van overeenkomstige toepassing zijn op de uitvoering van deze taak van verweerder. Daaronder behoren onder meer de hierna genoemde bepalingen.
3.2.
Artikel 1, aanhef en onder f van de Wwb bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder inrichting:
1° een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden;
2° een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.
3.3.
Op grond van artikel 19, eerste lid, en onder a en b van de Wwb, heeft de alleenstaande recht op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
3.4.
Artikel 22, aanhef en onder a van de Wwb bepaalt dat voor belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt de norm per kalendermaand ten tijde in geding € 1.040,16 bedraagt, indien het een alleenstaande betreft.
3.5.
Artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a van de Wwb bepaalt dat bij een verblijf in een inrichting de norm per kalendermaand € 300,15 is, indien het een alleenstaande of een alleenstaande ouder betreft. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 23 van de Wwb wordt het bedrag van de norm, bedoeld in het eerste lid, voor een alleenstaande of alleenstaande ouder verhoogd met een bedrag van € 39 per kalendermaand.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het verblijf van eiseres in het door [de stichting] beheerde wooncomplex moet worden aangemerkt als verblijf in een inrichting in de zin van artikel 1, aanhef en onder f van de Wwb in welk geval de lagere bijstandsnorm genoemd in artikel 23 van de Wwb bij verblijf in een inrichting geldt. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 23 van de Wwb (Kamerstukken II, 2002-2003, 28870, nr. 3, p. 51, 52) is de reden voor dit onderscheid erin gelegen dat personen die ter verpleging of verzorging in een inrichting verblijven, niet worden geconfronteerd met een aantal belangrijke bestaanskosten. In voeding, huisvesting, verwarming, onderhoud en dergelijke wordt voorzien door de inrichting. De daaraan verbonden kosten zijn begrepen in de verpleeg- of verzorgingsprijs, die over het algemeen uit andere hoofde wordt vergoed. Gelet op dit verschil in noodzakelijke bestaanskosten geldt voor personen in inrichtingen een aparte bijstandsnorm. Deze is afgestemd op de beperkte uitgaven die voor rekening van de belanghebbende blijven.
4.2.
Over het begrip inrichting wordt in de Memorie van Toelichting bij artikel 1 aanhef en onder f van de Wwb het volgende opgemerkt: “Bij de bepaling van het begrip inrichting wordt zowel de doelstelling als het feitelijk functioneren van de betreffende organisatie in ogenschouw genomen. De feitelijke werkzaamheden kunnen onder meer blijken uit het door de instelling aangeboden voorzieningenpakket. Bij de uitvoering van deze wet zal vooral moeten worden beoordeeld of de inrichting voorziet in kost en inwoning van de betrokkene. (..) Onder hulpverlening en begeleiding in de zin van het begrip inrichting dient te worden verstaan de inzet van beroepskrachten die door de instelling zijn aangesteld voor het bieden van verzorging en verpleging dan wel voor het door hen toepassen van agogische methodieken. Wordt hulpverlening en begeleiding in deze betekenis gedurende meer dan de helft van ieder etmaal geboden, dan is sprake van een inrichting in de zin van artikel 1, onderdeel g, onder 2°.” (Kamerstukken II, 2002-2003, 28870, nr. 3, p. 31, 32).
4.3.
De rechtbank stelt vast dat [de stichting] met de bewoners van het complex een individuele huurovereenkomst afsluit. Verder stelt de rechtbank vast dat [de stichting] geen verpleging en verzorging levert aan de bewoners van het complex. Wel treedt [de stichting] faciliterend op en heeft daartoe voor de medewerkers van [naam 2]in het wooncomplex een ruimte ter beschikking gesteld. De bewoners betrekken, als zij op AWBZ-zorg zijn aangewezen, die zorg zelf van [naam 2]en sluiten daartoe zelf met [naam 2]een zorgovereenkomst. Het gaat om extramurale zorg. Voor de maaltijdvoorziening treedt [de stichting] faciliterend op voor zijn bewoners. [de stichting] heeft daartoe een overeenkomst met cateraar [naam 3] gesloten. [naam 3] bezorgt dagelijks de maaltijden. In het complex is ruimte beschikbaar gesteld waar de maaltijden worden opgeslagen. De bewoners nemen vervolgens zelf de maaltijd af. [de stichting] brengt bij de bewoners voor deze faciliteiten servicekosten, waaronder de onder 1.2 genoemde servicekosten voor de maaltijdvoorziening, in rekening.
4.4.
Gelet op de bij 4.3 beschreven feitelijke gang van zaken in het wooncomplex [de stichting], kan [de stichting], naar het oordeel van de rechtbank, niet worden aangemerkt als een inrichting als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f van de Wwb. De functies wonen en zorg zijn gescheiden. De bewoners kunnen geen aanspraak maken op levering van zorg door[de stichting] en [de stichting] heeft ook geen beroepskrachten in dienst om verpleging en/of verzorging te leveren als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f van de Wwb. De bewoners dienen die van derden te betrekken. Dit betekent dat eiseres niet in een inrichting verblijft en de bijstandsnorm voor verblijf in een inrichting niet op haar van toepassing is. Voor eiseres geldt ongewijzigd de norm voor een alleenstaande die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
4.5.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiseres ongewijzigd in aanmerking komt voor een AIO-aanvulling tot de voor haar van toepassing zijnde norm, genoemd in artikel 22, aanhef en onder a van de Wwb.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiseres ongewijzigd in aanmerking komt voor een AIO-aanvulling tot de voor haar geldende norm genoemd in artikel 22, aanhef en onder a van de Wwb;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en
mr. T.A. Willems-Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.C. Vlaskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.