ECLI:NL:RBGEL:2015:5234

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
218711
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na deskundigenbericht over tekortkomingen in bouwkundig onderzoek en schadestaatprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 juni 2015 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagden]. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van een bouwkundig onderzoek door [gedaagden], waarbij [eiseres] stelt dat [gedaagden] tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank heeft een deskundigenrapport laten opstellen om de staat van de woning en de fundering te beoordelen. De deskundige concludeert dat de fundering gedurende de levensloop van het pand goed is geweest, maar dat de buitenmuur ernstig is aangetast door ingrepen van eerdere bewoners. De deskundige heeft vastgesteld dat de vervorming van de gevelmuren in juli 2005, het moment van onderzoek door [gedaagden], bijna volledig aanwezig moet zijn geweest. De rechtbank oordeelt dat [gedaagden] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van het bouwkundig onderzoek, omdat zij de zichtbare veranderingen en scheuren in de buitenmuur had moeten opmerken en daarover anders had moeten rapporteren. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] tot herstel van de gebreken af, maar kent wel schadevergoeding toe, die nader moet worden opgemaakt bij staat. Tevens worden de proceskosten aan beide partijen toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/218711 / HA ZA 11-1148 / 557/97
Vonnis van 3 juni 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. M. de Jonge te Zutphen,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te Harfsen, gemeente Gorssel,
gedaagde,
advocaat mr. G.J. van Westerveld te Twello,
2.
[gedaagde],
wonende te Eefde, gemeente Gorssel,
gedaagde,
advocaat mr. G.J. van Westerveld te Twello,
3.
[gedaagde],
wonende te Tauerham, Norwich, Groot-Brittannië,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
4.
[gedaagde],
wonende te Tauerham, Norwich, Groot-Brittannië,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagden 1 en 2 worden gezamenlijk [gedaagden] genoemd en gedaagden 3 en 4 [gedaagden] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 juni 2015
- het deskundigenbericht van prof. ir. R. Nijsse, werkzaam bij ABT B.V. te Arnhem, tevens hoogleraar draagconstructies aan de TU te Delft, d.d. 28 januari 2015
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres] , tevens houdende aanvulling en wijziging van eis
- de antwoordconclusies na deskundigenbericht van [gedaagden] en [gedaagden] c.s. tevens houdende uitlating over de aanvulling/wijziging van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
In het laatste tussenvonnis zijn aan de daarin benoemde deskundige de volgende vragen voorgelegd:
1. Wilt u beschrijven hoe de huidige staat is van de fundering en de aard en omvang van de (oorzaak van de) vochtproblematiek in de woning aan de [adres] te Arnhem?
Wat zijn de precieze gevolgen van die (vermeende) mankementen?
2. Kunt u, mede aan de hand van de rapporten van Centraal Bureau Bouwtoezicht, [gedaagden] en Bureau Bouwpathologie, vaststellen hoe de staat van de woning, in het bijzonder wat betreft de vochtproblematiek en de fundering, was in juli 2005?
3. Wat zouden op die voornoemde punten de bevindingen in 2005 zijn geweest van een redelijk handelend en vakbekwaam bouwkundig onderzoeker bij een visuele bouwkundige keuring? Zou de inhoud van het rapport anders hebben geluid dan de inhoud van het rapport van [gedaagden] en zo ja, op welke onderdelen?
4. Wilt u ter plaatse van de grootste bolling in de zijgevel de gevel inmeten - in verticale zin in dwarsdoorsnede ten opzichte van een verticale loodlijn van funderingsvoet tot dakvoet - rekening houdend met het feit dat de verdiepingsbalklaag en begane grondvloer aan één zijde zijn opgelegd in deze gevel?
5. Voldoet de door u bij vraag 4 vastgestelde situatie aan de eisen van het ten tijde van de keuring door [gedaagden] geldende Bouwbesluit en was de situatie - rekenkundig onderbouwd - destijds als veilig te beschouwen?
6. Idem als vraag 5, maar dan uitgaande van het Bouwbesluit en de situatie per heden.
7. Indien u vaststelt dat er problemen zijn rondom de fundering en sprake is van een vochtproblematiek: welke maatregelen dienen te worden getroffen om die problemen te verhelpen? Welke kosten zijn daarmee gemoeid?
8. Kunt u, mede aan de hand van de stukken beschikbaar in het procesdossier, waaronder het rapport van ir. G. Simonetti van 27 september 2012, aangeven of, en zo ja welke werkzaamheden [eiseres] tussen juli 2005 en juni 2008, alsmede na juni 2008 in, aan en nabij de woning heeft laten uitvoeren? Zijn daarbij - onder meer - de werkzaamheden zoals omschreven in het rapport van ingenieursbureau Bartels van 15 oktober 2008 en de offerte van Aannemingsbedrijf Gebroeders Horstink van 24 oktober 2008 (producties 1 en 2 bij de conclusie van antwoord van [gedaagden] ) uitgevoerd?
9. Kunt u aangeven in welke mate de werkzaamheden die na de levering zijn verricht van invloed zijn op problemen rondom de fundering en de vochtproblematiek?
10. Welke werkzaamheden zijn er in verband met de problemen rondom de fundering en de vochtproblematiek door Linthorst verricht? Waren die werkzaamheden alle noodzakelijk? Welke kosten zijn met de noodzakelijk door Linthorst verrichte werkzaamheden gemoeid geweest? Zijn die kosten in lijn met hetgeen een vergelijkbaar bouwbedrijf in die tijd voor die werkzaamheden zou hebben gerekend? Zo nee, zijn de kosten die Linthorst heeft berekend hoger en zo ja, hoeveel?
11. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
2.2.
In hoofdstuk 2 heeft de deskundige, na een inspectie van de woning op 9 september 2014 en een “lintvoegmeting” aan de woning op 6 november 2014, de ingrepen in de draagconstructie van de woning in de loop van de tijd beschreven en deze ingrepen geanalyseerd en geëvalueerd. Ook heeft de deskundige in dat hoofdstuk een analyse gegeven van de door hem uitgevoerde lintvoegmeting. Vervolgens heeft de deskundige in hoofdstuk 3 de vragen van de rechtbank beantwoord en wel als volgt:
Antwoord op vraag 1
Er worden diverse, verschillende sub-vragen in deze vraag gesteld. Ik zal ze per onderwerp beantwoorden. Dezelfde strategie volg ik bij de beantwoording van de volgende vragen.
Huidige staat van de fundering
De fundering van de woning is gedurende de hele levensloop van het pand goed geweest. Kernpunt waar deze rechtszaak om heen draait is de vlakheid van de rechterbuiten muur die door ingrepen van diverse bewoners ernstig is aangetast. Op kelderniveau buigt de buitenmuur maximaal circa 40 mm, op 1,20 meter boven de keldervloer gemeten, naarbinnentoe uit. Op begane grond staande buigt de buitenmuur maximaal circa 65 mm, op 0,70 meter boven maaiveld gemeten, naarbuitentoe uit. Hierdoor is in beide gevallen de buitenmuur ernstig beschadigd, zowel in buigvervorming als in scheurvorming op diverse plekken.
Aard en omvang vochtproblematiek
De vochtproblematiek is vooral ontstaan door scheurvorming in de buitenkant van de gevelmuur waardoor vocht relatief makkelijk in de buiten muur kon binnendringen. Bij inspectie op 9 oktober jl. heb ik weinig vochtproblematiek kunnen constateren. Het is waarschijnlijk dat allerlei maatregelen aan het metselwerk genomen een positief effect op de vochtkering in de buiten muur hebben gehad. Let wel, ik praat hier alleen over de vochtproblematiek.
Aanpassing 7: de vochtproblematiek is van de recente jaren rond 2008, de maatregelen tegen de vochtproblematiek genomen zijn ook uit deze periode.
Aanpassing 8: De vochtproblematiek is pas rond 2008 actueel geworden binnen deze rechtszaak. In de deskundigen-rapportages, opgesteld voor dit pand, van 1996 en 2005 wordt er weinig tot geen melding van gemaakt.
Precieze gevolgen van die (vermeende) mankementen
Staan bij de beantwoording van de vorige subvragen vermeld.
(…)
Antwoord op vraag 2
Inzake Vochtproblematiek
Nee, de gegevens zijn niet eenduidig en ik kan niet op basis van mijn ervaring en kennis een duidelijk beeld krijgen. Wel wil ik aantekenen dat de vochtproblematiek heden ten dage minder prominent in beeld is. Ik verwijs ook naar de beantwoording van vraag 1 inzake de vochtproblematiek.
Inzake fundering
Ja, de gegevens zijn duidelijker en ik kan constateren dat, zeker in de [gedaagden] rapportage, er weinig serieuze aandacht aan gegeven wordt. In mijn analyse van de funderingsproblematiek over de levensloop van het pand [adres] te Arnhem, zie vorige hoofdstuk van deze rapportage, heb ik afgeleid dat de vervorming al lang geleden, zelfs relatief kort na de bouw in 1931, moet zijn begonnen. Het is, in de funderingswereld, een algemeen bekend feit dat we op zandgrond veel minder last hebben van tijdsafhankelijke vervorming dan op klei- of veen ondergrond. Vandaar dat hier, op de, merendeels uit zand opgebouwde, stuwwal binnen korte tijd (maximaal een jaar) negentig procent van de vervorming in het grondmassief moet zijn opgetreden. Ergo, in juli 2005 moet de vervorming van de gevelmuren (bijna) volledig aanwezig geweest zijn.
Aanpassing 9: In 2008 trekt Bureau Bouwpathologie aan de bel en constateert ernstige vervormingen in het metselwerk van de gevel, zij kunnen dus niet reageren op de situatie in 2005. Overigens moet mij in dit verband nog van het hart dat de verkopend makelaar in 2005 vanuit zijn kennis van de huizen in de directe omgeving van de [adres] had moeten weten dat bij dit soort panden menigmaal een extra kelderruimte onder het pand is aangebracht. Schadegevallen aan fundering c.s. in de directe omgeving geven dit ook aan.
(…)
Antwoord op vraag 3
Bevindingen redelijk handelend en vakbekwaam bouwkundig onderzoeker.
Een dergelijk gekwalificeerde onderzoeker zou de vervorming in de (buiten)gevelmuur en de hieruit resulterende scheuren hebben moeten zien. In de (nieuwe) kelder is goed zichtbaar dat er op een serieuze manier met de draagconstructie van het gebouw is ‘gerommeld’. Ook is in de kelder duidelijk te zien dat er ernstige vervorming naar binnen toe heeft plaatsgevonden, met ernstige scheurvorming en falen samenhang van de grondkerende buitenwand als gevolg. Vooral deze zichtbare verschijnselen in de kelder: veranderingen in de draagconstructie van het pand [adres] en de opgetreden vervormingen, zouden een dergelijk onderzoeker niet ontgaan mogen zijn.
Onderdelen in het rapport van [gedaagden] , die anders zouden moeten zijn.
Het betreft de volgende onderdelen:

Vervorming en scheurvorming buiten gevelmuur boven maaiveld

Draagstructuur en veranderingen in de kelder doorgevoerd

Vervorming en scheurvorming in de keldermuren direct onder de gevelmuur.
(…)
Antwoord op vraag 4
De bedoelde metingen zijn in bijlage 1 opgenomen. Tevens is dit uitgebreid met de metingen aan de, even belangrijke, vervormingen in de kelder. Eveneens is in bijlage 4 een zogenaamde lintvoegmeting van het gehele pand [adres] opgenomen.
(…)
Antwoord op vraag 5
Voldoen aan toen geldende Bouwbesluit?
Nee, het metselwerk is gescheurd en vervormd en kan niet het, door het Bouwbesluit geëiste, draagvermogen ontwikkelen.
Aanpassing 10: Niet alleen het Bouwbesluit geldt als maatstaf. Het algemeen geldende fysische feit dat aan een gescheurde en vervormde (uitbuigende) metselwerk muur geen afdoende sterkte en stijfheid kan worden ontleend is maatgevend voor de veiligheid.
(…)
Antwoord op vraag 6
Voldoen aan Bouwbesluit per heden?
Nee, het metselwerk van de gevelmuur is, zowel in de kelder als daarboven, sterk vervormd en gescheurd en mag conform het Bouwbesluit per heden, niet als constructief, volwaardig materiaal worden gezien.
Veilig?
Nee, gescheurd en vervormd metselwerk kan niet, het door het Bouwbesluit per heden geëiste draagvermogen, ontwikkelen.
Aanpassing 11: Niet alleen het Bouwbesluit geldt als maatstaf. Het algemeen geldende fysische feit dat aan een gescheurde en vervormde (uitbuigende) metselwerk muur geen afdoende sterkte en stijfheid kan worden ontleend is maatgevend voor de veiligheid.
(…)
Antwoord op vraag 7
Maatregelen om problemen te verhelpen
Vochtproblematiek is slechts secundair: funderings- en samenhang herstel is primair aan de orde. Een herstel van de kelder- en de gevelmuren, om een aan het Bouwbesluit voldoende situatie te bereiken, betekent dat alle vervormde en gescheurde muurdelen verwijderd moeten worden en opnieuw in de goede positie opgemetseld moeten worden; de huidige steunberen functioneren maar ten dele (want aangebracht na opgetreden vervorming keldermuren), de vullingen in spaarbogen functioneren niet en de rond 2005-2008 aangebrachte staalconstructie geeft slechts een beperkte verbetering aan een wankele situatie; weghalen van deze staalconstructie is in de nieuwe gerepareerde situatie mogelijk. Overwogen kan nog worden of bepaalde gescheurde en vervormde gedeelten gehandhaafd kunnen indien slechts esthetische eisen aan de orde zijn.
Aanpassing 12: lees voor ‘rond 2005-2008’: tussen 2008 en 2010.
Tevens zal met een ruimtelijk werkend computerprogramma, waarin het grondmassief in de directe omgeving van het pand is opgenomen, de nieuwe situatie, conform de eisen en de regels van het Bouwbesluit, reken technisch gecontroleerd moeten worden. Hier kunnen nog extra constructieve maatregelen uit voort komen. Eveneens moeten alle tijdelijke situaties tijdens de uitvoering zorgvuldig ge-engineerd worden ten einde schade tijdens de uitvoering van het herstel aan het pand [adres] , maar ook zijn directe buren!, te voorkomen.
Kosten gemoeid met de omschreven maatregelen
Zonder een verdere en meer diepgaande studie van deze complexe situatie is er geen duidelijk beeld te geven van de kosten die met bovenstaande maatregelen gemaakt moeten worden. Op basis van mijn kennis en ervaring kan ik alleen een bandbreedte aangeven van minimaal circa 50.000 euro tot maximaal 150.000 euro (exclusief btw).
Aanpassing 13: in overleg met de eigenaar van het pand [adres] kan gekozen worden voor een minder zorgvuldige ingreep. Deze ingreep zal vooral in esthetische zin een minder aantrekkelijk karakter hebben, qua mate van veiligheid zal deze ingreep niet afwijken van de voorgestelde.
(…)
Antwoord vraag 8
Nee, een consistent beeld is uit alle beschikbare informatie niet te halen. Wel heb ik, tijdens mijn inspectie op 9 september 2014 kunnen constateren dat er een lager liggende beton vloer (hoeveel lager is niet te traceren) met vloerverwarming is gerealiseerd en dat er een, de vervormde muur ondersteunende, stalen balk constructie is aangebracht; de (extra) steun hieraan ontleent is echter secundair.
(…)
Antwoord op vraag 9
Effect lager liggende beton vloer.
Indien de onderkant van de ontgraving benodigd voor de aanleg van deze vloernietonder het niveau van de oorspronkelijk funderingsaanleg diepte van de muren van het pand gekomen is, is het effect gering. Immers de druk op de ondergrond van het gewicht van het pand gecombineerd met de weerstand in de overgang metselwerk- ondergrond (zand) geeft voldoende horizontale draagvermogen. Echter, indien er wel ontgraven is onder het aanlegniveau van de oorspronkelijke fundering, is er een ernstige verstoring van het korrelevenwicht in de grond, direct onder de muren gelegen, opgetreden met extra vervorming tot gevolg. Uit de lintvoegmeting is echter te concluderen dat (vervormings gerelateerde) schade ten gevolge van de aanleg van deze vloer onwaarschijnlijk is.
Aanpassing 14: Aangetekend moet worden dat [eiseres] [naam] en hun aannemer als uitvoeringsdeskundige, een groot risico hebben genomen met de aanleg van de betonvloer.
Effect stalen balk constructie
Deze stalen balk constructie geeft enige extra samenhang in de vervormde situatie maar het positieve effect op de verstoorde situatie in de muren is gering.
(…)
Antwoord vraag 10
Werkzaamheden Linthorst?
Welke werkzaamheden noodzakelijk?
Welke kosten werkzaamheden Linthorst?
Ik kan uit de stukken geen eenduidig beeld krijgen, ook de inspectie ter plaatse heeft hier geen duidelijkheid over verschaft. Dit betekent dat ik op deze drie vragen geen antwoord kan geven.
Aanpassing 15: Vooral de informatie verstrekt door [eiseres] [naam] inzake de ingrepen onder hun opdrachtgeverschap is niet duidelijk.
Kosten Linthorst in lijn met andere aannemers of hoeveel meer/minder?
De in de stukken opgenomen begroting/aanbieding geeft geen aanleiding om te concluderen dat Linthorst in verhouding tot andere aannemers belangrijk meer of minder voor zijn werkzaamheden heeft gevraagd.
(…)”.
2.3.
[eiseres] heeft de inhoud van het deskundigenrapport niet weersproken. Naar aanleiding van “aanpassing 15” van de deskundige heeft [eiseres] nog wel opgemerkt dat zij “alle relevante informatie met betrekking tot de in haar opdracht verrichte werkzaamheden (heeft) verstrekt door het overleggen van de facturen van de door haar ingeschakelde aannemer”. [eiseres] heeft voorts, naar aanleiding van het antwoord van de deskundige op vraag 7, gevorderd dat de deskundige een nader rapport opstelt met betrekking tot de benodigde herstelwerkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten. Met het oog daarop heeft [eiseres] haar vordering in het petitum van de dagvaarding onder 1 gewijzigd in die zin, dat zij thans herstel vordert van de gebreken zoals genoemd in het deskundigenbericht van 28 januari 2015. Ten slotte heeft [eiseres] , kennelijk naar aanleiding van hetgeen de deskundige onder “Aanpassing 9” heeft geschreven, de rechtbank verzocht terug te komen van haar beslissing in rechtsoverweging 4.9 van het tussenvonnis van 5 september 2012.
2.4.
[gedaagden] c.s. hebben de inhoud van het deskundigenrapport evenmin weersproken. Zij hebben zich niet verzet tegen de wijziging van (de grondslag van de) eis, maar wel tegen het verzoek van [eiseres] dat rechtbank terugkomt van haar beslissing in het laatstgenoemd tussenvonnis onder rechtsoverweging 4.9.
2.5.
[gedaagden] heeft de inhoud van het deskundigenbericht gemotiveerd weersproken op gronden die hierna zo nodig aan de orde zullen komen. [gedaagden] heeft zich voorts verzet tegen de wijziging van (de grondslag van de) eis. Volgens [gedaagden] heeft [eiseres] aan haar gewijzigde eis de inhoud van het deskundigenbericht ten grondslag gelegd en niet langer het partijdeskundigenrapport van BB. Dat is volgens [gedaagden] in strijd met een goede procesorde, omdat [eiseres] in dit stadium van de procedure deze wijziging van haar grondslag niet deugdelijk heeft toegelicht.
2.6.
Wat betreft dat laatste wordt het volgende overwogen.
Anders dan [gedaagden] meent, is de wijziging van (de grondslag van) de eis niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. [eiseres] is in beginsel bevoegd de (grondslag van de) eis te wijzigen zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewezen en [gedaagden] wordt door deze wijziging ook niet in haar verdediging geschaad. Zij had er, na het laatste tussenvonnis, rekening mee kunnen en moeten houden dat [eiseres] haar eis en/of de grondslag daarvan zou aanpassen aan de uitkomsten van het deskundigenbericht, zoals zij thans heeft gedaan. Een ter toelichting op die wijziging door [eiseres] gedane verwijzing naar de inhoud van het deskundigenbericht is daarvoor toereikend. Bovendien heeft [gedaagden] de mogelijkheid gehad daarop en op de inhoud van het deskundigenbericht te reageren, zoals zij in haar laatste conclusie ook heeft gedaan. Het verweer van [gedaagden] dat [eiseres] heeft verwezen naar een deskundigenbericht dat buiten de rechtsstrijd van partijen en buiten de opdracht om is opgesteld gaat, om redenen die hierna bij de bespreking van het deskundigenbericht (met name rechtsoverweging 2.12) nog aan de orde zullen komen, niet op. [gedaagden] is dus niet in haar verdediging geschaad. Dat de procedure enkel als gevolg van de eiswijziging onnodig wordt vertraagd kan niet worden aangenomen. Weliswaar is, zoals hierna nog zal worden overwogen, een nader deskundigenbericht nodig, maar dat is niet het gevolg van de eiswijziging. De gewijzigde grondslag en de gewijzigde vordering moeten dus worden beoordeeld.
2.7.
In het tussenvonnis van 5 september 2012 heeft de rechtbank, in rechtsoverweging 4.9, zonder voorbehoud overwogen en beslist:
“Wanneer komt vast te staan dat [gedaagden] tekort is geschoten in de uitvoering van het bouwkundig onderzoek en voorts moet worden aangenomen dat de door BB gedane bevindingen ook door [gedaagden] zouden zijn gedaan wanneer zij deugdelijk werk had verricht (…), moet gelet op het voorgaande dan ook worden geoordeeld dat [eiseres] in dat geval bekend had kunnen zijn met de door haar gestelde gebreken. Haar komt dan geen beroep toe op artikel 5.3 en van tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagden] c.s. is dan geen sprake. De vorderingen van [eiseres] op [gedaagden] c.s. zullen in dat geval worden afgewezen”.
[eiseres] heeft in haar conclusie na deskundigenbericht bezwaren aangevoerd tegen deze bindende eindbeslissing. Zij heeft daartoe gesteld dat een onveilige woning, zoals door de deskundige is beschreven, niet voor bewoning geschikt is en dat de makelaar van [gedaagden] c.s. dit had kunnen en moeten weten. Die wetenschap van de makelaar dient volgens [eiseres] aan [gedaagden] c.s. te worden toegerekend.
[gedaagden] c.s. hebben dat betwist.
2.8.
Of de rechtbank van de hiervoor bedoelde bindende eindbeslissing moet terugkomen, is allereerst afhankelijk van de vraag of [gedaagden] is tekort geschoten in de uitvoering van het bouwkundig onderzoek. Dat zal daarom eerst worden beoordeeld. Voor die beoordeling is van belang de inhoud van het hiervoor onder 2.2 weergegeven deskundigenbericht.
2.9.
[gedaagden] heeft allereerst opgeworpen dat dat deskundigenbericht niet bruikbaar is omdat de deskundige zijn opdracht niet onpartijdig heeft verricht. [gedaagden] heeft daarvoor gesteld dat:
a.het deskundigenrapport in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor tot stand is gebracht,
b.de deskundige in het voordeel van [eiseres] buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden en
c.de deskundige ‘tegen beter weten in’ heeft aangenomen dat de situatie van de rechterzijgevel van de woning boven het maaiveld en de daaronder liggende fundering in september 2014 hetzelfde was als in juli 2005
2.10.
Dat het deskundigenrapport in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor tot stand is gebracht kan niet worden aangenomen. [gedaagden] , dat wil zeggen [gedaagden] , zijn tijdens de inspectie van de woning door de deskundige op 9 september 2014 aanwezig geweest, vergezeld van hun advocaat en hun deskundige, mr. Korstanje. Tijdens die inspectie heeft de deskundige, zo moet worden aangenomen, geweigerd een notitie met opmerkingen en verzoeken van mr. Korstanje in ontvangst te nemen. Dat betekent evenwel nog niet dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Niet gesteld of gebleken is immers dat tijdens de inspectie door of namens [gedaagden] geen opmerkingen mochten worden gemaakt en/of verzoeken mochten worden gedaan. Integendeel, uit de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagden] volgt dat die mogelijkheid er wel was. Dat de deskundige vervolgens niet op alle door of namens [gedaagden] gedane verzoeken/opmerkingen is ingegaan maakt niet dat bedoeld beginsel is geschonden. Het is immers aan de deskundige om te bepalen of gemaakte opmerkingen en gedane verzoeken relevant zijn voor zijn onderzoek en voor de beantwoording van de vragen.
2.11.
Ter toelichting op haar stelling sub 2.9.b heeft [gedaagden] aangevoerd dat de deskundige “geheel voorbij is gegaan aan zijn opdracht om aan de hand van het BB-rapport en de overige inhoud van het procesdossier na te gaan of [gedaagden] in juli 2005 tot dezelfde conclusie had moeten komen als BB in juni 2008”. De deskundige is immers niet ingegaan op het feit dat uit het BB-rapport blijkt dat de fundering in het midden van de rechter zijgevel op korte afstand onder de begane grondvloer naar binnen was gedrukt, zoals door [eiseres] aan haar vordering ten grondslag was gelegd. In plaats daarvan is de deskundige er ten onrechte van uitgegaan dat het geschil tussen partijen betrekking heeft op de vlakheid van de rechter muur. Bovendien heeft de deskundige buiten zijn opdracht om metingen verricht op grond waarvan hij tot de conclusie komt zoals die bij zijn antwoord op vraag 3 is weergegeven. De daar bedoelde muren onder de spaarbogen zijn volgens [gedaagden] nooit een geschilpunt tussen partijen geweest.
2.12.
Anders dan [gedaagden] meent, was niet aan de deskundige opgedragen om aan de hand van het BB-rapport na te gaan of [gedaagden] in juli 2005 tot dezelfde conclusie had moeten komen als BB in juni 2008. De deskundige is slechts gevraagd de verschillende in de procedure overgelegde partijrapporten, waaronder het BB-rapport, te betrekken bij zijn antwoord op vraag 2. Uit het deskundigenbericht blijkt voldoende dat de deskundige dat heeft gedaan. De deskundige komt, anders dan in het BB-rapport staat, tot de conclusie dat de fundering van de woning gedurende de gehele levensloop van het pand goed is geweest, maar dat het draagvermogen van de rechter buitenmuur ernstig is aangetast. In hoofdstuk 2 van zijn rapport heeft de deskundige aangegeven hoe dat is gekomen (waarop hierna in rechtsoverwegingen 2.21 en 2.22 nader ingegaan zal worden). Dat de deskundige daarmee buiten de rechtsstrijd van partijen zou zijn getreden kan de rechtbank niet volgen. De deskundige heeft niet meer gedaan dan de aan hem gestelde vragen beantwoord en daarbij alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen. Die vrijheid heeft de deskundige, mede gelet op de aan hem gestelde slotvraag. Met het buiten de rechtsstrijd treden heeft dat niets te maken. Het is aan partijen te bepalen of en zo ja hoe zij hun vorderingen/verweren op de bevindingen van de deskundige willen aanpassen en aan de rechtbank om over de toelaatbaarheid daarvan te beslissen, zoals in dit geval ook is gebeurd. Met betrekking tot het verweer van [gedaagden] dat de deskundige met het uitvoeren van de meting - waarmee zij kennelijk het oog heeft op de lintvoegmeting d.d. 6 november 2014 - buiten zijn opdracht is gegaan, geldt het volgende. Voordat de deskundige tot die meting overging heeft hij dat bij brief van 15 september 2014 aan de rechtbank laten weten, met verzoek het voorschot te verhogen. De rechtbank heeft daarop bij brieven aan partijen van 16 september 2014 geschreven dat de deskundige in verband met het uitvoeren van deze meting een verhoging van het voorschot wilde en de partijen de gelegenheid gegeven daarop te reageren. Partijen hebben daarop bij brieven aan de rechtbank van 17, 18 en 19 september 2014 laten weten in te stemmen met de meting/verhoging van het voorschot, althans niet van bezwaren daartegen laten blijken. Aan dit verweer van [gedaagden] zal daarom worden voorbijgegaan.
2.13.
Dat de deskundige “tegen beter weten in” zou hebben aangenomen dat de situatie van de rechterzijgevel van de woning boven het maaiveld en de daaronder liggende fundering in september 2014 hetzelfde is als in juli 2005, valt niet in te zien. De deskundige heeft in zijn rapport bij de beantwoording van vraag 2 immers gemotiveerd en onder verwijzing naar zijn analyse van de funderingsproblematiek in hoofdstuk 2 van zijn bericht aangegeven waarom hij van mening is dat de vervorming van de gevelmuren in juli 2005 bijna volledig aanwezig moet zijn geweest. Wat blijft is dat [gedaagden] het met deze conclusie niet eens is, maar dat betekent niet dat het deskundigenbericht niet bruikbaar is. Op dit punt zal hierna, in de rechtsoverwegingen 2.21 en 2.22 verder worden ingegaan.
2.14.
[gedaagden] heeft voorts opgeworpen dat het deskundigenrapport niet bruikbaar is omdat het niet met redenen is omkleed. Zij heeft daarvoor aangevoerd dat:
d.de deskundige zijn analyse van de funderingsproblematiek heeft gebaseerd op “feitelijkheden waar hij niet aan twijfelt” en daarbij alle voor zijn analyse onwelgevallige mededelingen niet heeft betrokken,
e.de deskundige opmerkingen/verzoeken van ir. Korstanje nagenoeg volledig heeft genegeerd.
2.15.
De deskundige heeft in zijn bericht, met name in hoofdstuk 2, waarop hierna nog nader zal worden ingegaan, voldoende gemotiveerd aangegeven hoe hij tot zijn analyse van de funderingsproblematiek is gekomen, op welke feiten deze is gebaseerd en waarom hij bepaalde meningen niet heeft meegenomen in zijn analyse. Dat de deskundige daarbij ook opmerkingen/verzoeken van ir Korstanje buiten beschouwing heeft gelaten is de vrijheid van de deskundige. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor onder 2.10 is overwogen.
2.16.
[gedaagden] heeft vervolgens opgeworpen dat het deskundigenrapport niet bruikbaar is omdat de deskundige zijn taak niet naar beste weten heeft volbracht. Zij heeft daarvoor aangevoerd dat:
f.de deskundige het procesdossier onvoldoende heeft bestudeerd,
g.dat de deskundige er in zijn concept-rapport van is uitgegaan dat [eiseres] in 2005 in de kelder een betonnen vloer met vloerverwarming heeft aangelegd en ‘rond 2005-2008’ in de kelder een staalconstructie heeft aangebracht en daaruit (bij het antwoord op vraag 3) een voor [gedaagden] zeer nadelige conclusie heeft getrokken; dat de deskundige in zijn definitieve rapport de genoemde data wel heeft gecorrigeerd, maar dat hij zijn aanvankelijke conclusie, die vanwege de gewijzigde data niet juist kan zijn, heeft gehandhaafd,
h.de deskundige bij de beantwoording van vraag 2 het rapport van BB volledig heeft genegeerd,
i.de deskundige niet heeft willen onderzoeken welke werkzaamheden [eiseres] tussen juli 2005 en juni 2008, alsmede na juni 2008 in, aan en nabij de woning heeft laten uitvoeren.
2.17.
Dat de deskundige het procesdossier onvoldoende zou hebben bestudeerd (het verweer sub 2.16.f) kan niet worden aangenomen. Verwezen wordt hetgeen daarover door de rechtbank in haar in deze zaak op 10 april 2015 gegeven begrotingsbeschikking onder 2.3 en 2.4 is overwogen. Het verweer onder 2.16.h gaat niet op gelet op hetgeen hiervoor onder 2.10 is overwogen. Ten aanzien van het verweer sub 2.16.i geldt dat de deskundige dit, zo volgt uit zijn antwoorden op de vragen 8 en 9, wel heeft onderzocht, maar dat hij uit de aan hem verschafte informatie geen eenduidig beeld heeft kunnen halen en dat hij daarom niet exact kan aangeven welke werkzaamheden zijn verricht. Dat betekent niet dat de deskundige zijn taak niet naar beste weten heeft volbracht, maar veeleer dat de desbetreffende partij(en) onvoldoende informatie aan de deskundige hebben verschaft, waaraan door de rechtbank zo nodig consequenties kunnen worden verbonden.
Met betrekking tot het verweer onder 2.16.g wordt ten slotte het volgende overwogen.
Dat de deskundige in zijn definitieve rapport - onder aanpassingen 5 en 12 - door hem in zijn concept-rapport genoemde jaartallen heeft aangepast is juist. Dat die aanpassing met zich bracht dat de deskundige zijn antwoord op vraag 3 ook had moeten wijzigen valt niet in te zien. Daarop zal hierna (in rechtsoverweging 2.21 en 2.22) bij de bespreking van het deskundigenbericht en de inhoudelijke bezwaren daartegen van [gedaagden] , nader worden ingegaan.
2.18.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de conclusie dat aan het verweer van [gedaagden] , dat het deskundigenbericht onbruikbaar is, worden voorbijgegaan. Voor het antwoord op de vraag of [gedaagden] jegens [eiseres] is tekort geschoten in de uitvoering van het bouwkundig onderzoek zijn de volgende omstandigheden van belang.
2.19.
Volgens de deskundige had [gedaagden] de vervorming in de (buiten)gevelmuur en de hieruit resulterende scheuren bij haar onderzoek in 2005 moeten zien, omdat in de (nieuwe) kelder goed zichtbaar is dat er op een serieuze manier met de draagconstructie van het gebouw is ‘gerommeld’ en omdat daar ook duidelijk is te zien dat er ernstige vervorming naar binnen toe heeft plaatsgevonden. Vooral deze zichtbare verschijnselen in de kelder: veranderingen in de draagconstructie en de opgetreden vervormingen, zouden [gedaagden] volgens de deskundige niet ontgaan mogen zijn. Volgens de deskundige had [gedaagden] daarom op de volgende onderdelen anders moeten rapporteren dan zij in juli 2005 heeft gedaan:
-Vervorming en scheurvorming buiten gevelmuur boven maaiveld
-Draagstructuur en veranderingen in de kelder doorgevoerd
-Vervorming en scheurvorming in de keldermuren direct onder de gevelmuur.
Dit alles staat onder het antwoord op vraag 3. De deskundige heeft bij zijn antwoord op deze vraag aangenomen dat de vervorming van de gevelmuren in juli 2005, het moment van onderzoek door [gedaagden] , (nagenoeg) volledig aanwezig moet zijn geweest (antwoord op vraag 2).
2.20.
[gedaagden] heeft allereerst betwist dat de vervorming van de gevelmuren in juli 2005 al bijna volledig aanwezig was. Dat is volgens [gedaagden] onjuist omdat [eiseres] en [naam] zelf hebben gezegd dat de vervormingen na 2005 zijn toegenomen en zulks ook is af te leiden uit de rapporten van BB (bladzijde 9, tweede alinea) en Simonetti (bladzijde 7 bovenaan).
2.21.
Bij zijn hiervoor bedoelde aanname heeft de deskundige verwezen naar zijn analyse van de funderingsproblematiek in hoofdstuk 2 van het rapport. In dat hoofdstuk heeft de deskundige de diverse ingrepen van de verschillende bewoners beschreven en daarbij telkens aangegeven dat en waarom die verschillende ingrepen van invloed zijn geweest op het draagvermogen van (met name) de rechter buitenmuur. Het gaat daarbij om de volgende ingrepen: verdere uitgravingen van de kruipruimte onder de woning en het dichtmetselen van de spaarbogenwand om toestromen van grond van buitenaf te voorkomen, het vergroten van de ramen in de gevel, het vervangen van het luik naar de kruipruimte door een “heuse deur” en het aanbrengen van een betonnen vloer met vloerverwarming. Volgens de deskundige is als gevolg van het uitgraven van de kruipruimte en het dichtmetselen van de spaarbogen de evenwichtssituatie links en rechts van de spaarbogenwand serieus verstoord, omdat “vanaf de buitenkant (…) de grond, enkelzijdig, dag en nacht, tegen de dichtgemetselde spaarbogenwand aan (drukt)”, waardoor het metselwerk langzaam vervormt, een volgens de deskundige onomkeerbaar proces. Verder heeft de deskundige in hoofdstuk 2 over de vervorming van de rechter zijgevel geschreven:
“Doordat de in de kelder gelegen (gevel)muren naar binnen bogen en de begane grond vloer een redelijk stevig vlak vormt en als, zodanig werkend, horizontaal krachten kan afdragen naar de andere muren van het huis moest de gevelmuur boven de grond de andere kant (naar buiten toe) gaan opbuigen. Het feit dat enige jaren na de bouw van het pand (jaartal helaas niet bekend) relatief kleine raam openingen in deze gevel vervangen werden door duidelijk grotere raamopeningen heeft het weerstandsvermogen van deze muur nog meer verzwakt”.
Het verder uitgraven van de kruipruimte, het vergroten van de ramen en het dichtmetselen van de spaarbogen heeft, zo staat wel vast, ruimschoots voor 2005 plaatsgevonden. Dat uit bladzijde 6 van bijlage 3 bij het deskundigenbericht (twee foto’s waarop delen van de dichtgemetselde spaarbogenmuur zijn te zien) zou blijken dat de spaarbogenmuur pas na 2005 zou zijn dichtgemetseld, zoals [gedaagden] onder verwijzing naar het rapport van ir. Korstanje van 2 april 2015 heeft opgeworpen, kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aangenomen, zodat aan dat verweer wordt voorbijgegaan. Het aanbrengen van de betonnen vloer met vloerverwarming is, naar moet worden aangenomen, door [eiseres] gerealiseerd na juli 2005. Over de invloed van laatstbedoelde ingreep heeft de deskundige in hoofdstuk 2.5. (de analyse van de lintvoegmeting) geschreven:
“Het pand (…) is, als geheel, redelijk gelijkmatig, - verticaal - gezakt. Het gemeten vervormingsbeeld sluit goed aan bij de theoretische verwachting. Tekenend hiervoor is dat de buitenmuur waar de oorspronkelijke kelder zit over de hele breedte gelijkmatig zakt maar dat de andere buitenmuur het verwachte beeld vertoont dat de uitbouw aan de achterkant duidelijk minder zakt. Door dit gemeten zakkingsbeeld kunnen we uitsluiten dat de aanleg van de betonnen vloer rond 2005 (aanpassing 5: lees voor ‘rond 2005’: tussen 2008 en 2010) het draagvermogen van de buitenmuur in belangrijke mate heeft aangetast.
(….)
Aanpassing 6: Als we veronderstellen dat de ontgraving voor de betonvloer wel onder aanlegniveau beide zijmuren van deze kelder zou zijn gekomen dan waren de beide zijmuren aanmerkelijk meer verzakt. Het verticaal draagvermogen van de zijmuren zou door dit dieper ontgraven behoorlijk verzwakt zijn geworden. Echter de lintvoegmeting laat zien dat de beide zijmuren van deze kelder (dus ook de muur niet zijnde de gevelmuur), verticaal gezien!, weinig vervorming vertonen. De op 6 november 2014 gemeten lintvoeg ter hoogte van de herstelde erker laat dit ook zien. De in 1996 nieuw aangebrachte lintvoeg aan de straatzijde blijft keurig horizontaal. Maar eenmaal de hoek om constateren we vrijwel direct de in de loop der tijd ontstane vervorming”.
2.22.
De deskundige heeft vanuit zijn deskundigheid op het onderhavige gebied geconcludeerd dat en waarom de vervorming van de gevelmuren in juli 2005, het moment van onderzoek door [gedaagden] , (nagenoeg) volledig aanwezig moet zijn geweest en hij heeft dat ook voldoende duidelijk en gemotiveerd aangegeven. Voort moet op grond van het voorgaande worden aangenomen dat deze vervorming is ontstaan door de ingrepen die door de rechtsvoorgangers van [eiseres] zijn gedaan. De ingreep van [eiseres] heeft immers, zo volgt uit het deskundigenbericht, geen wezenlijke invloed gehad op de aantasting van het draagvermogen van de buitenmuur. In aanmerking genomen hetgeen de deskundige in hoofdstuk 2 van zijn bericht heeft geschreven, en mede gelet op de daaruit voortvloeiende antwoorden op de vragen 2 en 3 in het rapport kunnen ook de aannames in het BB-rapport en in het rapport van Simonetti geen stand houden. Op de bladzijden 9 van het BB-rapport, waarnaar [gedaagden] onder meer heeft verwezen, staat dat sinds de verbouwing in de woonkamer (in 2006/2007) de scheurvorming ter hoogte van de onderdorpel van de kozijnen in de zijgevel met 3 mm is toegenomen. Uit het rapport blijkt evenwel niet hoe dat door BB is vastgesteld en bovendien volgt daaruit nog niet dat ook de bolling in de zijgevel is toegenomen. Het rapport van Simonetti voegt daaraan niets toe, omdat dat (op bladzijde 7) slechts een weergave geeft van de bevindingen uit het rapport van BB. Ten slotte blijkt uit de beide rapporten ook niet dat zij met de specifieke door de deskundige in zijn bericht genoemde specifieke omstandigheden van dit geval rekening hebben gehouden. Aan het verweer van [gedaagden] , dat de situatie aan de rechter zijgevel na juli 2005 (wezenlijk) is veranderd, moet daarom worden voorbijgegaan.
2.23.
[gedaagden] heeft verder betwist dat zij op de door de deskundige, hiervoor onder 2.19 bedoelde, drie onderdelen anders had moeten rapporteren.
2.24.
Over de vervorming en scheurvorming van de buitenmuur boven het maaiveld en in de keldermuren direct onder de buitenmuur heeft [gedaagden] , zo heeft zij gesteld, niet anders hoeven rapporteren dan zij heeft gedaan, omdat (a) de situatie na 2005 wezenlijk is veranderd en (b) de dichtgemetselde ruimtes onder de spaarbogen niets van doen hebben met de fundering.
Uit hetgeen hiervoor (onder 2.21 en 2.22 ) is overwogen volgt dat en waarom deze stellingen van [naam] niet opgaan. Aan dit verweer wordt daarom voorbijgegaan, zodat aangenomen moet worden dat [gedaagden] op dit onderdeel anders had moeten rapporteren.
2.25.
Over de draagstructuur en veranderingen die in de kelder zijn doorgevoerd heeft [gedaagden] gesteld dat onduidelijk is welke veranderingen de deskundige in zijn bericht voor ogen heeft. In ieder geval was de ruimte in 2005 een beloopbare kruipruimte die in 2009/2010 is omgebouwd tot kelder en zijn in het door [gedaagden] in 2005 opgemaakte rapport de steunberen vermeld die in de beloopbare kruipruimte loofrecht op de staarbogenwand zijn aangebracht. Voor zover de deskundige doelt op de stalen balkconstructie en de betonnen vloer met vloerverwarming kan dat niet juist zijn, omdat deze veranderingen pas in 2009/2010 zijn doorgevoerd.
Op welke veranderingen in de kelder de deskundige in zijn bericht doelt is, anders dan [gedaagden] meent, duidelijk. Het betreft de veranderingen die de draagstructuur van de buitenmuur hebben aangetast, het uitgraven van de kruipruimte, het dichtmetselen van de spaarbogenmuur en het vergroten van de ramen in de zijgevel. Op de door [gedaagden] genoemde steunberen, de stalen balkconstructie en de betonvloer met vloerverwarming kan de deskundige niet het oog hebben gehad, omdat uit het rapport blijkt dat deze veranderingen niet of nauwelijks van invloed zijn geweest op het draagvermogen van de buitenmuur. Ook op deze onderdelen had [gedaagden] dus anders moeten rapporteren dan zij heeft gedaan.
2.26.
De conclusie uit hetgeen hiervoor is overwogen is dat [gedaagden] jegens [eiseres] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, dat wil zeggen is tekort geschoten in de uitvoering van het door haar in juli 2005 verrichte bouwkundig onderzoek door op de hiervoor genoemde drie onderdelen te rapporteren zoals zij heeft gedaan. [gedaagden] heeft nog wel opgeworpen dat de opdracht van [eiseres] aan [gedaagden] inhield dat zij in juli 2005 slechts een visuele inspectie van de woning (voor een bedrag van € 270,-- exclusief btw) diende uit te voeren en dat de situatie door BB in juni 2008 pas op grond van een specifieke opdracht en veel uitgebreider en duurder onderzoek (na ontgravingen aan de buitenzijde van de woning) kon worden onderkend, maar dat kan niet leiden tot een ander oordeel. Het gaat er immers niet om dat [gedaagden] bij visuele inspectie precies had moeten onderkennen wat de oorzaak was van de door haar geconstateerde scheurvorming/bolling, maar wel dat zij bij die inspectie had moeten onderkennen dat de doorgevoerde en zichtbare veranderingen in de kruipruimte en de zichtbare scheurvorming en bolling in de buitenmuur van het pand zouden kunnen duiden op problemen met draagconstructie van het gebouw. [gedaagden] had tenminste moeten adviseren daarnaar nader onderzoek te laten doen. Dat heeft [gedaagden] niet gedaan. Zij heeft in haar rapport immers ten aanzien van de fundering en de gevel geschreven dat de geconstateerde lichte scheuren (voor zover beoordeelbaar) niet destructief zijn. [gedaagden] is daarom, zoals al in het tussenvonnis van 12 september is overwogen, in beginsel gehouden de als gevolg daarvan door [eiseres] geleden schade te vergoeden.
2.27.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.8 is overwogen, moet thans nog beoordeeld worden of de rechtbank moet terugkomen van de hiervoor in rechtsoverweging 2.7 bedoelde bindende eindbeslissing. Daarvoor is het volgende van belang.
De rechtbank de bevoegdheid heeft om in bepaalde gevallen van bindende eindbeslissingen terug te komen (HR 25 april 2008, NJ 2008, 553 en HR 26 november 2011, NJ 2010, 634). Met betrekking tot de bedoelde beslissing heeft [eiseres] aangevoerd, zoals hiervoor onder 2.7 al overwogen, dat aangenomen moet worden dat de makelaar van [gedaagden] had kunnen en moeten weten dat de woning niet onveilig was en niet voor bewoning geschikt en dat die wetenschap van de makelaar aan [gedaagden] c.s. moet worden toegerekend. [eiseres] heeft deze stelling kennelijk daarop gebaseerd dat de deskundige in zijn bericht bij het antwoord op vraag 2 onder “aanpassing 9” heeft geschreven dat de makelaar “vanuit zijn kennis van de huizen in de directe omgeving van de [adres] had moeten weten dat bij dit soort panden menigmaal een extra kelderruimte onder het pand is aangebracht”. Schadegevallen aan fundering c.s. in de directe omgeving geven dit ook aan”. Dat kan in het algemeen zo zijn, maar [eiseres] heeft in het geheel geen (concrete) feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de verkopend makelaar ook in dit specifieke geval op de hoogte was of had kunnen zijn van de gebreken aan de draagconstructie van het gebouw. Voor een bewijsopdracht op dit punt is daarom geen plaats. De beslissing berust voor het overige niet op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. Dat leidt ertoe dat de rechtbank geen aanleiding ziet om van haar bovenbedoelde bevoegdheid gebruik te maken. Gebleven wordt dan ook bij hetgeen eerder is overwogen en beslist. Dat betekent dat, gelet op hetgeen in het tussenvonnis van 5 september 2012 onder 4.9 en op hetgeen hiervoor onder 2.26 is overwogen, de vorderingen van [eiseres] tegen [gedaagden] c.s. moeten worden afgewezen.
2.28.
Wat betreft de gevorderde schadevergoeding jegens [gedaagden] wordt het volgende overwogen. [gedaagden] heeft op grond van artikel 6:103 BW primair gevorderd [gedaagden] te veroordelen tot herstel van de door de deskundige geconstateerde gebreken. Dit betreft schadevergoeding in andere vorm dan betaling van een geldsom. Schadevergoeding wordt in beginsel volgens de hoofdregel voldaan in geld (art. 6:103 BW). Van die hoofdregel kan slechts om bijzondere redenen worden afgeweken in verband met het feit dat ten aanzien van de uitvoering van een veroordeling tot een andere prestatie (in dit geval de veroordeling van [gedaagden] het pand te herstellen) weer nieuwe problemen kunnen ontstaan (Parl. Gesch. 6, pag. 362). Bijzondere redenen als hiervoor bedoeld heeft [eiseres] niet gesteld. Bovendien valt niet uit te sluiten dat zich in casu, gelet op de aard en de omvang van de uit te voeren herstelwerkzaamheden, het hiervoor bedoelde gevaar zal realiseren. De rechtbank ziet daarom geen reden van het genoemde beginsel af te wijken. Dat betekent dat de primaire vordering tot herstel zal worden afgewezen en de subsidiaire vordering (weergegeven onder 3.1.V in tussenvonnis van 5 september 2012), strekkende tot betaling van schadevergoeding in geld nader op te maken bij staat, zal worden toegewezen met inachtneming van hetgeen hierna zal worden overwogen.
2.29.
Wat betreft de omvang van de schade geldt het volgende. De schade dient te worden begroot door een vergelijking te maken tussen de huidige vermogenspositie van [eiseres] en haar hypothetische vermogenspositie, de tekortkoming weggedacht.
In de situatie zonder tekortkoming zou [eiseres] niet in de situatie verkeren waarin zij nu verkeert, namelijk dat zij eigenaar is van een onroerende zaak waarvan de rechter buitenmuur onvoldoende draagvermogen heeft en daarom, zo volgt genoegzaam uit het deskundigenbericht (antwoord op vraag 5) niet veilig is, terwijl [eiseres] dat voor of bij de koop niet wist. De door [gedaagden] te vergoeden schade zal daarom moeten worden bepaald op de herstelkosten die nodig zijn om bedoeld draagvermogen te herstellen in die zin, dat de woning weer veilig is. Daarbij zullen, zoals de deskundige bij zijn antwoord op vraag 7 als mogelijkheid heeft gegeven, bepaalde gescheurde en vervormde gedeelten van de buitenmuur gehandhaafd kunnen blijven als niet de veiligheidseisen maar slechts esthetische eisen aan de orde zijn. [eiseres] heeft daartegen wel bezwaar gemaakt, maar dat gaat niet op. Zoals hiervoor al is overwogen moet worden aangenomen dat de vervorming van de gevelmuren ten tijde van de koop in juli 2005 (bijna) volledig aanwezig moet zijn geweest. [eiseres] heeft dat gezien of kunnen zien en, in de veronderstelling dat het geen destructief gebrek betrof, aanvaard. Daarom is herstel enkel met het oog op esthetische eisen niet nodig. De deskundige heeft op de vraag welke kosten gemoeid zijn met de te herstellen maatregelen geantwoord dat zonder een verdere en meer diepgaande studie van deze complexe situatie (nog) geen duidelijk beeld te geven is van die kosten. De deskundige heeft wel een bandbreedte aangegeven van minimaal € 50.000,-- en maximaal € 150.000,--.
Dat [eiseres] schade heeft geleden als gevolg van de tekortkoming van [gedaagden] staat dan ook vast. De (subsidiaire) vordering van [eiseres] tot veroordeling van [gedaagden] aan haar te betalen een schadevergoeding nader op te maken bij staat is dus toewijsbaar.
2.30.
Ten aanzien van de vordering van [eiseres] in het tussenvonnis van 5 september 2012 onder 3.1.III, strekkende tot betaling van de door [eiseres] gemaakte kosten voor schadebeperkende/schadevoorkomende maatregelen ad € 20.282,02, wordt het volgende overwogen.
2.31.
Uit de antwoorden van de deskundige op de vragen 8 t/m 10 volgt:
a. dat hij, behoudens de hiervoor genoemde betonvloer met vloerverwarming en de stalen balk constructie in de kelder (voormalige kruipruimte), niet heeft kunnen nagaan of, en zo ja welke werkzaamheden [eiseres] tussen juli 2005 en juni 2008, alsmede na juni 2008 in, aan en nabij de woning heeft laten uitvoeren,
b. dat hij uit de stukken geen eenduidig beeld heeft kunnen krijgen van de werkzaamheden die in verband met de problemen rondom de fundering en de vochtproblematiek door Linthorst zijn verricht. Bij dit laatste heeft de deskundige onder “aanpassing 15” nog geschreven dat vooral de informatie verstrekt door [eiseres] [naam] inzake de ingrepen onder hun opdrachtgeverschap niet duidelijk is. Verder is voor de beoordeling van deze vordering van belang dat de deskundige bij zijn antwoord op vraag 7 heeft geschreven dat de door [eiseres] aangebrachte stalen balk constructie constructie slechts “een beperkte verbetering (geeft) aan een wankele situatie”.
2.32.
Uit het voorgaande volgt enerzijds dat [eiseres] onvoldoende inzicht aan de deskundige heeft verschaft over de in haar opdracht aan de woning uitgevoerde werkzaamheden, zodat de deskundige ook niet heeft kunnen beoordelen of mogelijk uitgevoerde werkzaamheden noodzakelijk waren en anderzijds dat de wel uitgevoerde werkzaamheden, de plaatsing van de stalenbalk constructie, niet of nauwelijks schadebeperkend/schadevoorkomend is geweest. [eiseres] heeft, zoals overwogen, de inhoud van het deskundigenrapport niet weersproken, maar slechts opgemerkt dat zij alle relevante informatie met betrekking tot de in haar opdracht verrichte werkzaamheden aan de deskundige heeft verstrekt. Dat moge zo zijn, maar dat is kennelijk onvoldoende geweest voor de beantwoording van de genoemde vragen. Dat is een omstandigheid die voor risico van [eiseres] behoort te blijven. Deze vordering moet daarom worden afgewezen.
2.33.
Met betrekking tot de vordering van [eiseres] in het tussenvonnis van 5 september 2012 onder 3.1.IV, strekkende tot betaling van de door [eiseres] gemaakte kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ad € 2.021,34 geldt het volgende.
2.34.
Dit bedrag betreft de kosten van de door [eiseres] ingeschakelde deskundige BB (Bureau voor Bouwpathologie), die het hiervoor genoemde rapport van 22 juli 2008 heeft opgesteld. Deze kosten betreffen naar het oordeel van de rechtbank redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en de schade. Aan de hand van dat rapport heeft de discussie tussen partijen immers, ook buitengerechtelijk, vorm gekregen. Die kosten zijn dus op grond van artikel 6:96 lid 2 BW toewijsbaar. De daarover gevorderde rente is toewijsbaar vanaf 18 oktober 2008, de datum waarop [eiseres] de factuur aan BB heeft voldaan, zo volgt uit de onweersproken productie 14 bij de dagvaarding.
2.35.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij jegens [gedaagden] c.s. worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagden] c.s. begroot op:
- griffierecht € 588,--
- salaris advocaat
€ 2.026,50(3,5 punten tarief III)
Totaal € 2.614,50.
2.36.
[gedaagden] zal, als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van [eiseres] moeten dragen, de kosten van de deskundigenonderzoeken van Zevenbergen ad € 2.752.75 en van ir. Nijsse ad € 8.228,-- daaronder begrepen, zij het dat [eiseres] terzake van het deskundigenonderzoek door Zevenbergen niets van [gedaagden] te vorderen heeft, omdat deze kosten door [gedaagden] waren voorgeschoten. De kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
-explootkosten € 102,71
-griffierecht € 588,--
-salaris advocaat € 2.605,50 (4,5 punten tarief III)
-kosten deskundigenonderzoek ir. Nijsse
€ 8.228,--
Totaal € 11.524,21.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagden] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen de schade die zij heeft geleden als gevolg van de hiervoor onder 2.26 bedoelde toerekenbare tekortkoming, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zulks met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 2.29 is overwogen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 april 2011 tot de dag der algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagden] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.021,34, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 18 oktober 2008 tot de dag der algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 11.524,21, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagden] voorts in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [eiseres] , begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] c.s. tot op heden begroot op € 2.614,50, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.6.
veroordeelt [eiseres] voorts in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [gedaagden] c.s., begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.
Coll.: ED