ECLI:NL:RBGEL:2015:5627

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
7 september 2015
Zaaknummer
275125
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht inzake aandelenbezit en verkoopverplichting

In deze zaak vordert eiseres, een aandeelhouder van de besloten vennootschap [gedaagde], een verklaring voor recht dat zij houder is van twintig aandelen in [gedaagde] en verzoekt zij de rechtbank om gedaagden te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van deze aandelen. De procedure is gestart na een tussenvonnis van 29 april 2015 en een comparitie op 3 juni 2015. Eiseres stelt dat de notariële akte van 13 december 1994 bewijst dat zij houder is van de aandelen, terwijl gedaagden betwisten dat deze akte juist is en stellen dat eiseres slechts vier aandelen bezit. De rechtbank oordeelt dat de notariële akte voorshands bewijs levert van het aandelenbezit van eiseres, maar dat gedaagden de mogelijkheid hebben om tegenbewijs te leveren. De rechtbank wijst gedaagden aan om dit tegenbewijs te leveren, waarbij zij de gelegenheid krijgen om getuigen te horen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling, afhankelijk van het bewijs dat gedaagden kunnen leveren. De uitspraak is gedaan door mr. J.D.A. den Tonkelaar op 24 juni 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/275125 / HA ZA 15-2
Vonnis van 24 juni 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Maarn,
eiseres,
advocaat mr. H. de Groen te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] .,
gevestigd te Elst, gemeente Overbetuwe,
2.
[gedaagde],
wonende te L9710 Clervaux, Luxemburg,
3.
[gedaagde],
wonende te 08860 Castelldefels, Barcelona, Spanje,
gedaagden,
advocaat mr. M.C. van de Leemkolk te Huissen.
Partijen zullen hierna ook [eiseres] , [gedaagde] , [gedaagde] en [gedaagde] genoemde worden, terwijl de laatste drie gezamenlijk als gedaagden worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 april 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 juni 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is statutair directeur van [gedaagde] en de vader van [eiseres] en [gedaagde] .
2.2.
Blijkens een op 13 december 1994 opgestelde akte van statutenwijziging van [gedaagde] is haar maatschappelijk kapitaal van f 200.000,00 verdeeld in tweehonderd aandelen op naam waarin er volgens mededeling van de comparant, [gedaagde] , veertig zijn geplaatst, te weten twaalf bij [naam] , twintig bij [eiseres] en acht bij [naam] .
2.3.
Art. 8 van de statuten van [gedaagde] houdt, kort gezegd, een aanbiedingsregeling in die geldt bij voorgenomen verkoop. Via haar advocaat biedt [eiseres] bij brief van 28 mei 2014 haar aandelen aan op de wijze bedoeld in dit artikel.
2.4.
In reactie hierop schrijft notaris mr. E.M. Willems op 5 juni 2014 aan [eiseres] dat zij bij onderhandse akte van 1 maart 1992 zestien van haar twintig aandelen heeft verkocht aan haar – toen nog minderjarige – broer [gedaagde] . De onderhandse overdrachten, vermeldt deze brief, werden niet altijd goed gedocumenteerd. Daardoor bevat de akte van 13 december 1994 op dit punt een fout. [eiseres] is dus volgens deze brief houdster van vier aandelen [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat zij twintig aandelen [gedaagde] houdt en veroordeling van [gedaagde] om mee te werken aan de verkoop van deze twintig aandelen volgens de regeling in de statuten van [gedaagde] en binnen veertien dagen na het vonnis in deze zaak de medeaandeelhouders in kennis te stellen van het aanbod van [eiseres] tot verkoop van twintig aandelen in de zin van art. 8 lid 5 van de statuten van [gedaagde] op straffe van een dwangsom, met veroordeling van gedaagden in de kosten.
3.2.
[eiseres] stelt dat uitgegaan moet worden van de juistheid van de notariële akte van 13 december 1994 bij gebreke van ander bewijs van haar aandelenbezit. Voorts voert zij aan dat als de akte uit 1992 zou bestaan, gehandeld is in strijd met de blokkeringsregeling die geldt bij [gedaagde] zodat de beoogde overdracht niet tot stand kan zijn gekomen.
3.3.
Gedaagden voeren verweer, waarbij zij in hoofdzaak het onder 2.4 vermelde aanvoeren. Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader in.

4.De beoordeling

4.1.
Ter onderbouwing van hun betoog beroepen gedaagden zich op een ‘vervangend register van aandeelhouders opgemaakt per 2 juli 2014 (…) op basis van door de heer [naam] verstrekte gegevens’. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen aandeelhoudersregister maar een reconstructie ervan. De wettelijke en statutaire verplichtingen tot het bijhouden van een aandeelhoudersregister willen nu juist de onzekerheid die reconstructies als deze oproepen, tegengaan. Bovendien gaat het in dit geval om de reconstructie door een van partijen in de procedure en reeds om die reden hecht de rechtbank er niet meer belang aan dan aan een niet onder ede afgelegde partijverklaring ter comparitie.
4.2.
Het aanvankelijk door [eiseres] verdedigde standpunt dat de overdracht aan [gedaagde] in strijd was met de blokkeringsregeling, is niet gehandhaafd tegenover de bij antwoord overgelegde blokkeringsregeling die de statuten in 1992 inhielden en die overdracht aan bloed- en aanverwanten in de zijlijn tot en met de vierde graad toelieten, terwijl de wet, art. 2:195 BW, overdracht aan bloedverwanten in de zijlijn tot en met de tweede graad vrij liet. Hieronder valt [eiseres] broer [gedaagde] .
4.3.
Met de notariële akte van 13 december 1994 is voorshands het bewijs geleverd dat [gedaagde] op die datum de notaris heeft meegedeeld dat [eiseres] houdster van twintig aandelen [gedaagde] was. Gedaagden voeren hiertegen aan dat [gedaagde] zich daarbij vergist heeft en dat [eiseres] ten gevolge van de overdracht aan [gedaagde] op 1 maart 1992 op 13 december 1994 vier aandelen bezat. Ten bewijze hiervan leggen zij een stuk over dat de onder 2.4 bedoelde akte uit 1992 zou zijn. Tevens is dit stuk ter comparitie in origineel getoond.
4.4.
Hiermee hebben gedaagden naar het oordeel van de rechtbank geen tegenbewijs geleverd tegen de juistheid van de verklaring van [gedaagde] in de notariële akte. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
In de eerste plaats is het stuk waarvan gedaagden stellen dat het een akte is houdende de verkoop van de aandelen door [eiseres] aan [gedaagde] niet hetzelfde stuk dat aan de door gedaagden geraadpleegde handschriftdeskundige Zevenbergen is getoond en waarvan deze heeft geconcludeerd dat het de handtekening van [eiseres] bevat. Het door hem onderzochte stuk bevat alleen – onder de koopovereenkomst en bij de kwitantie – de handtekening van [eiseres] en is niet door de wederpartij bij de koopovereenkomst getekend. Het door beide partijen ondertekende stuk is niet onderzocht. Dit betekent dus dat de echtheid van dit laatste stuk, de akte waarom het hier gaat, niet vaststaat wat de handtekening van [eiseres] betreft.
4.6.
In de tweede plaats is op beide onder 4.5 bedoelde stukken het jaartal doorgehaald en vervangen door 1992. Los van het feit dat dit zou kunnen betekenen dat ze later zijn opgesteld – in de periode waarin een onderhandse akte onvoldoende was om tot levering van aandelen op naam te komen – betreft dit ook de vraag naar hun echtheid. De handschriftdeskundige heeft niet de parafering bij het veranderde jaartal onderzocht en daarmee staat de datering van de stukken niet vast.
4.7.
De echtheid van de koopakte waarop gedaagden zich beroepen, staat niet vast. Was dit anders, dan hadden gedaagden met het overleggen van dit stuk voldoende tegenbewijs geleverd tegen de voorshands bewezen stelling van [eiseres] dat zij houder is van twintig aandelen. Nu is het nog aan gedaagden hun stelling dat [eiseres] ten gevolge van de overdracht van zestien aandelen aan haar broer op 1 maart 1992 thans vier aandelen [gedaagde] bezit, bij wijze van tegenbewijs te bewijzen.
4.8.
Slagen zij niet in dit tegenbewijs, dan staat in deze procedure vast dat [eiseres] houder van twintig aandelen [gedaagde] is.
4.9.
Slagen gedaagden in het tegenbewijs – waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat [eiseres] dan ook de gelegenheid tot contra-enquête heeft gehad, zoals bedoeld in HR 26 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8766, NJ 2013, 261 – dan staat niet vast dat [eiseres] houder van twintig aandelen is.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
draagt gedaagden op bij wijze van tegenbewijs te bewijzen dat [eiseres] ten gevolge van de overdracht van zestien aandelen aan haar broer op 1 maart 1992 thans vier aandelen [gedaagde] bezit,
5.2.
bepaalt dat, voor zover gedaagden dit bewijs door middel van getuigen willen leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.D.A. den Tonkelaar in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
8 juli 2015voor het opgeven door gedaagden van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden september tot en met november 2015, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval gedaagden op die roldatum hebben medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata hebben opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien gedaagden daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum hebben verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van gedaagden, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kunnen leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2015.