Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 juli 2014
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 9 december 2014
- de brief van 10 februari 2015 van de zijde van [gedaagde] waarin wordt afgezien van contra-enquête
- de conclusie na enquête van de zijde van [getuige 2]
- de conclusie na enquête van de zijde van [gedaagde] .
2.De verdere beoordeling
U bent dan ook aansprakelijk voor vergoeding van schade.’. In zoverre heeft [getuige 2] haar verweer tegen het beroep op verjaring dus aangevuld.
Ook van erkenning van de verschuldigdheid van deze boete is de rechtbank niet gebleken. [getuige 2] heeft immers zelf verklaard dat de boete in de gesprekken tussen hem en [getuige] niet expliciet is genoemd. Dat [getuige] verklaart dat volgens hem de boete ook onder het door hem gebruikte begrip ‘schade’ valt, maakt dat niet anders. [getuige 2] hoefde gelet op de formulering in de overeenkomst en het feit dat de boete voor de verjaringsdatum van 26 oktober 2011 niet expliciet door [getuige] genoemd is, niet te begrijpen dat ‘schade’ in de brief van 20 januari 2010 ook zag op de boete. Concluderend is [getuige 2] ten aanzien van de boete niet geslaagd in haar bewijsopdracht. De primaire vordering wordt ten aanzien van de boete afgewezen. Dit brengt mee dat de subsidiaire vordering moet worden beoordeeld. Dit leidt echter niet tot een betere uitkomst voor [getuige 2] nu zij subsidiair en meer subsidiair de lagere koopsom vordert die [getuige 2] aan [gedaagde] heeft voldaan (€ 91.005,25) zonder daarbij de boete te vorderen.
€ 95.551,51 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten aanzien van die wettelijke rente overweegt de rechtbank als volgt.
6.394,50(4,5 punt × tarief € 1.421,00)